Tess Gerritsen(121)
‘Vier uur? Wordt hij al zo lang vermist?’
‘Misschien nog langer. We weten niet precies wanneer hij zijn kamer heeft verlaten.’
‘Ik bel u zo terug,’ zei ze. Ze verbrak de verbinding en toetste snel het nummer van de Inigo’s in. De telefoon ging over. Eenmaal. Tweemaal.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Maura.
‘Nicholas Clock wordt vermist.’
‘Wat?’ Maura staarde haar aan. ‘Ik dacht dat hij in coma lag.’
Nancy Inigo nam op: ‘Hallo?’
‘Is Teddy thuis?’ vroeg Jane.
‘Bent u dat, rechercheur Rizzoli?’
‘Ja, en ik maak me zorgen over Teddy. Waar is hij?’
‘In zijn kamer. Hij is na school rechtstreeks naar huis gekomen en naar boven gegaan. Ik wilde hem net gaan roepen voor het eten.’
‘Gaat u alstublieft even naar zijn kamer.’
De traptreden kraakten onder Nancy Inigo’s gewicht toen ze naar boven liep. Onderhand vroeg ze aan Jane: ‘Wat is er aan de hand?’
‘Dat weet ik niet. Nog niet.’
Jane hoorde Nancy op de deur kloppen en zeggen: ‘Teddy? Mag ik binnenkomen? Teddy?’ Een stilte. Toen, geschrokken: ‘Hij is er niet!’
‘Doorzoek het huis,’ beval Jane.
‘Wacht even. Er ligt een briefje op het bed. Het is Teddy’s handschrift.’
‘Wat staat er?’
Jane hoorde door de telefoon papier ritselen. ‘Het is aan u geadresseerd, rechercheur Rizzoli,’ zei Nancy. ‘Er staat Dank u. We redden het verder wel. Meer niet.’
Dank u. We redden het verder wel.
Jane zag in gedachten Nicholas Clock op wonderbaarlijke wijze uit zijn coma ontwaken, het infuusslangetje verwijderen en het ziekenhuis verlaten. Ze zag Teddy het briefje op zijn bed leggen alvorens stilletjes het huis van de Inigo’s te verlaten en spoorloos te verdwijnen. Ze wisten allebei precies waar ze naartoe gingen, omdat ze dezelfde bestemming hadden: een toekomst samen, als vader en zoon.
‘Hebt u enig idee wat dat wil zeggen?’ vroeg Nancy.
‘Ja, ik denk dat ik weet wat het betekent,’ zei Jane zachtjes, en ze hing op.
‘Nicholas Clock leeft dus nog,’ zei Maura.
‘En dat niet alleen. Hij heeft eindelijk zijn zoon terug.’ Jane keek uit het raam naar de reportagewagens en het groeiende aantal verslaggevers en cameramannen. Ze glimlachte, maar de felle lampen van de cameraploegen werden wazig vanwege haar tranen. Ze hief haar bierflesje op en fluisterde: ‘Op jou, Nicholas Clock.’
Game over.
34
Bloed laat zich makkelijker verwijderen dan herinneringen, dacht Claire. Ze stond in het kantoor van dr. Welliver naar de nieuwe vloerbedekking en meubels te kijken. Het zonlicht glansde op het smetteloze interieur en de kamer rook naar de frisse buitenlucht en naar citroen. Door het open raam hoorde ze het gejoel van de kinderen die op het meer aan het roeien waren. Zaterdagse geluiden. Haar blik ging door de kamer, die zo grondig was opgeknapt dat het moeilijk te geloven was dat hier zulke verschrikkelijke dingen waren gebeurd. Maar hoe hard men ook had geschrobd, de beelden die in Claire’s herinnering geëtst stonden, konden niet worden uitgewist. Toen ze naar het lichtgroene tapijt keek, zag ze op het patroon van ranken en besjes de gedaante van de dode man die naar haar staarde. Toen ze zich omdraaide naar de muur, zag ze de waaier van bloed van Nicholas Clock. Toen ze naar het bureau keek, zag ze Justine ernaast liggen, geveld door de kogel uit het pistool van rechercheur Rizzoli. Waar ze in deze kamer ook naar keek, overal zag ze lijken. En ook de geest van dr. Welliver was er nog steeds, glimlachend achter haar bureau, nippend aan de eindeloze kopjes thee.
Zoveel geesten. Zou ze zich er ooit van kunnen bevrijden?
‘Kom je, Claire?’
Ze draaide zich om en zag Will in de deuropening staan. Ze zag nu niet meer de mollige, pukkelige Will; ze zag nu haar Will, de jongen die zich alleen maar zorgen had gemaakt over hoe hij haar zou kunnen beschermen toen ze hadden gedacht dat ze allemaal vermoord zouden worden. Ze wist niet of dat liefde was; ze wist ook niet precies wat ze voor hem voelde. Ze wist alleen dat hij iets voor haar had gedaan wat geen enkele andere jongen ooit had gedaan, en dat wilde veel zeggen. Misschien wilde dat álles zeggen.
En hij had erg mooie ogen.
Ze wierp nog een laatste blik om zich heen, nam in stilte afscheid van de geesten en zei: ‘Ja, ik kom.’
Samen liepen ze de trappen af en gingen naar buiten, waar de andere leerlingen van het mooie weer genoten, in het meer zwommen en op het gras lagen. Sommigen waren aan het kruisboogschieten op de doelen die meneer Roman die ochtend had klaargezet. Claire en Will volgden het pad dat ze nu allebei goed kenden, het steile pad de heuvel op, tussen de bomen, de met mos bedekte stenen en de wilde jeneverbesstruiken door. Ze bereikten de stenen trap en beklommen die naar het terras met de kring van dertien zwerfkeien.