Reading Online Novel

Tegenlicht(69)



Ik trok zijn boxer naar beneden en wilde hem omvatten, maar hij deed het condoom om, pakte mijn arm beet en legde die naast mijn hoofd. Hield hem daar vast. Hij kwam snel in me, veel te snel – ik was er nog niet klaar voor. Het schrijnde. Ik voelde elke centimeter naar binnen en naar buiten schuiven. Het leek op een medische handeling, een noodzakelijke penetratie in mijn lijf door een levenloos instrument. Ik sloeg mijn benen om hem heen en probeerde mee te bewegen, een ritme te vinden waarin we elkaar zouden ontmoeten, maar zijn tempo was te hoog en hij stootte te hard.

Lucien keek me niet aan, hij kuste me niet. Ik zag zijn gezicht niet eens. Hij hijgde in mijn nek, kreunde in het kussen, zijn ritme monotoon, zwoegend. Op zijn hoogtepunt verkrampte hij, zijn ogen stijf gesloten, zijn gezicht in een verbeten grijns. Daarna rolde hij van me af.

‘Zo,’ mompelde hij. ‘En nou slapen. Ik ben bekaf.’ Het dichtgeknoopte condoom kwam met een boogje naast het nachtkastje op de vloerbedekking terecht.

Hij aaide achteloos over mijn bovenbeen, fluisterde ‘truste’ en draaide zich van me weg.

‘Truste,’ antwoordde ik, mijn stem hol en hees.

Ik ging op mijn zij liggen, pakte het kussen vast en sloeg mijn armen eromheen. Trok mijn knieën op, als een foetus. Ik omklemde het kussen, kneep erin, duwde het tegen mijn gezicht. Ik liet mezelf erin verdwijnen, begroef me in het textiel en zonk af naar een donkere diepte waar Lucien me niet zou horen.





Achtendertig





We zitten met z’n drieën aan de keukentafel: oma, papa en ik. Het is woensdag, dan eet oma altijd bij ons en kookt ze een van papa’s lievelingskostjes. Vandaag zijn dat verse sperzieboontjes, kotelet en gekookte aardappelen met jus.

Toen ik thuiskwam waren de ramen van de keuken beslagen. Oma stond achter het fornuis, met mama’s geblokte schort om haar heupen gestrikt – het past haar maar nét. Zonder op te kijken vroeg ze waarom ik zo laat was. Ik loog dat ik bij een vriendin van school was geweest en we de tijd helemaal vergeten waren.

Dat geloofde ze. In elk geval is ze er niet meer op teruggekomen.

Oma houdt een opscheplepel met dampend groen bij mijn bord. ‘Nog wat boontjes?’

‘Nee.’

Papa kijkt verstoord op. ‘Nee wát, Vera?’

‘Nee, oma,’ zeg ik toonloos.

‘Nee, oma… wát?’

‘Nee. Oma. Dank je wel.’

‘Dat dacht ik ook.’

Ik doe mijn best om mijn bord leeg te eten, maar honger heb ik niet. De hele weg naar huis heb ik me allerlei dingen afgevraagd. Nu nog steeds. De vragen blijven maar in mijn hoofd rondzingen: waarom zit mama opgesloten? Waarom doet papa daar niets aan en waarom bezoekt hij mama niet? Waarom liegt iedereen daarover tegen mij?

Ik vraag me ook af wat er met Fabel is gebeurd. Ik moet er steeds aan denken. Heeft papa Fabel vermoord, zoals mama toen beweerde? Vanmiddag suggereerde ze iets anders.

Ik kijk naar papa, die een stuk gekookte aardappel door de laag jus op zijn bord heen en weer schuift, zodat het zich volzuigt met het bruine vet en zachter wordt. Hij duwt het papje op zijn vork en eet het met tevreden toegeknepen ogen op.

‘Ging alles goed op school vandaag?’ vraagt hij.

‘Ja.’

Het valt me op dat papa nooit eens vraagt: Hoe ging het op school. Hij vraagt altijd: Ging het goed? Mijn vader stelt gesloten vragen, heb ik bij Nederlands geleerd. Op een gesloten vraag kun je alleen met ja of nee antwoorden.

Zwijgend eten we verder.

Ineens hoor ik mezelf vragen: ‘Papa, heb jij Fabel doodgemaakt?’

Hij kijkt verbaasd op. ‘Fabel? Waar heb je het over?’

‘Over de hond. Mama zei toen dat jij dat had gedaan.’

‘Wat gedaan?’

‘Fabel doodgemaakt. Omdat-ie jou had gebeten.’

Oma houdt haar mes en vork stil boven haar bord. Ze kijkt papa afwachtend aan, haar mond een streep.

Papa snijdt zijn laatste stukje vlees in tweeën. ‘Gaan we oude koeien uit de sloot halen?’

‘Ik moest er vanmiddag aan denken… Is het waar wat mama toen zei?’

‘Natuurlijk niet. Je moeder maakt gewoon altijd een drama van dat soort dingen.’

‘Wat is er dan gebeurd?’

Oma mengt zich in het gesprek. ‘Je vader heeft dat beest naar het asiel gebracht.’

‘Hij was vals,’ zegt papa. ‘Gevaarlijk.’

‘Ze was helemaal niet gevaarlijk. Het was een hele lieve hond. Jij hebt gewoon een hekel aan honden.’ Ik schrik van de woorden die uit mijn mond rollen, ze klinken harder en brutaler dan de bedoeling was. ‘Sorry papa,’ fluister ik, en ik buig mijn hoofd.

Minutenlang eten we zwijgend verder. Er knettert een brommer door de brandgang achter het huis. De ramen trillen ervan.

Papa is de eerste die wat zegt. Zijn stem klinkt zacht. ‘Ik heb geen hekel aan honden. Ik heb zelf een hond gehad, vroeger. Een vuilnisbakkenras. Helemaal wit was-ie, met een bruin oor.’