Reading Online Novel

Storm op komst(45)



‘Svegliati! Wakker worden! Aan het werk!’ beval hij.

Er klonk gestommel, gerinkel van kettingen en gemompel van stemmen. Even later schuifelde er een rij met aan handen en voeten aan elkaar geketende mannen de zaal in. Het was een afschuwelijk gezicht. Jake zag dat het gegoede burgers moesten zijn: de vodden die ze droegen waren ooit dure kleren geweest. Ze werden als dieren de zaal in gedreven.

Een voor een maakte de soldaat de kettingen los, waarna de mannen naar hun plek aan een van de tafels werden gebracht en aan de metalen ring in de vloer geketend.

Jake twijfelde er geen moment aan dat dit de vermiste architecten waren. Eén van hen, die nu zijn handen vrij had, probeerde de oude man die achter hem stond een stukje brood toe te stoppen. De oude man nam het met een dankbare glimlach aan, maar bliksemsnel daalde er een wapenstok op zijn pols neer. Het stukje brood viel op de grond en werd de hoek in geschopt, vlak bij Jake.

‘Aan het werk jij!’ blafte de soldaat.

De oude man gehoorzaamde. Hij ging aan een van de tafels zitten, pakte met zijn magere, trillende hand de ganzenveer en begon te tekenen.

‘Iedereen aan het werk!’ De soldaat sloeg met zijn stok op de tafel.

Jake voelde de angst in hem opwellen en met moeite wist hij zijn gezicht strak te houden. Onwillekeurig voelde hij onder zijn mantel of zijn zwaard er nog hing.

Terwijl de architecten aan het werk gingen nam hij hen nauwkeuriger op. Hun gezicht was bleek en in hun holle ogen lag wanhoop. De oude man bij wie het brood uit zijn hand was geslagen was er het ergst aan toe. Hij knipperde voortdurend met zijn ogen en zijn bloedeloze lippen prevelden geluidloze woorden.

Het maakte Jake kwaad om de man zo te zien; wreedheid tegen zwakke mensen had altijd al dat effect op hem gehad. Ooit was hij op weg van school naar huis een groepje jongens tegengekomen die een jongetje met een been in een beugel aan het pesten waren. Jake was moedig voor hem opgekomen; en had een stomp in zijn maag gekregen. De jongen met de beugel had het hem niet in dank afgenomen, door Jakes actie zouden ze hem nu alleen maar méér pesten, had hij gezegd, maar Jake zou het een volgende keer weer doen. Zo waren zijn ouders en hij nu eenmaal: ze kwamen voor mensen op.

Aan de andere kant van de zaal werd een deur ontgrendeld en alle ogen gingen die kant uit. Zonder erbij na te denken bukte Jake zich om het stukje brood op te rapen. Hij liep naar de tafel en liet het in de schoot van de oude man vallen. De man keek verward op; Jake reageerde met een strenge blik en richtte snel zijn blik weer op de deur.

Een bruut uitziende man kwam de zaal in, op de voet gevolgd door een gevaarlijke mastiff. Er ging een rilling langs Jakes rug: het was de man met het litteken die ze op de kade hadden gezien, kapitein Von Bliecke. De kapitein zette een grote kan water aan zijn mond, nam een slok en gooide de rest van de inhoud over zijn hoofd om wakker te worden. Zijn hond geeuwde en strekte zich uit, en sjokte vervolgens snuffelend de zaal door. Jake verstijfde toen het beest op hem afkwam. Hij kon zijn gehavende lijf nu goed zien: niet alleen had hij een gescheurd oor en littekens op zijn kop, maar ook zat zijn ene oog half dicht en was hij aan één kant kaal. Het beest rook iets interessants en duwde zijn koude, natte neus tegen Jakes hand. Jake deinsde achteruit; toen stolde het bloed in zijn aderen, want de hond ontblootte zijn tanden en gromde diep.

‘Felson!’ riep Von Bliecke. Onwillig keerde de hond Jake zijn rug toe en draafde naar zijn baas, die een kluif voor hem in de hoek wierp. Felson dook erop af en begon er repen vlees af te scheuren. Jake haalde opgelucht adem. Ondertussen had Von Bliecke een lang scheermes uit zijn achterzak gehaald om de zwarte stoppels op zijn schedel te scheren. Het leek hem niet te kunnen schelen dat er bloed uit de sneetjes druppelde.

Jake hield hem vanuit zijn ooghoeken in de gaten. Hij vermoedde dat deze man meer wist van Nathan, Topaz en Charlie – als zij nog in leven waren – maar ook van zijn vermiste ouders. Misschien wist dit monster zelfs iets over zijn broer Philip.

Na ongeveer een uur, waarin hij met zijn ene oog de architecten in de gaten had gehouden en met zijn andere Von Bliecke, die een duizelingwekkende verzameling wapens had zitten poetsen, bespeurde Jake activiteit op het kanaal achter het raam. Er meerde een gondel met een zwarte luifel aan, waar vier soldaten in rode mantels uit kwamen. Ze maakten de gondel vast en gingen met gebogen hoofd in de houding staan. Onder de luifel verscheen een meisje, dat op de kade stapte.

Von Bliecke had haar ook zien aankomen; hij fronste zijn donkere wenkbrauwen en kondigde met zachte stem aan: ‘Mina Schlitz...’

Bij het horen van haar naam verstijfde iedereen van angst, zowel de gevangenen als de soldaten.

Even later werd er resoluut op de deur geklopt.