Storm op komst(31)
Terwijl Jake van de ene foto naar de andere keek drong het nog meer tot hem door...
Zijn ouders waren echt verdwenen.
En niet zomaar ergens in Europa, maar in het verleden. Jake begreep wel dat ze in het zestiende-eeuwse Italië hun paspoort niet nodig zouden hebben, maar het feit dat hij de documenten hier in zijn hand hield, benadrukte wel hun benarde situatie. Stel dat ze gevangen waren genomen? Stel dat ze van elkaar waren gescheiden? Stel dat ze al...? Jake rende naar het raam en zoog de frisse lucht op. Onder hem waren de matrozen nog steeds de Campana aan het laden, ook al was Nathan nergens meer te bekennen.
Plotseling verlangde Jake er hevig naar om op dat schip te zitten – om samen met de anderen op expeditie te gaan en zijn ouders te vinden.
Ik ga nog een keer met Galliana praten, zei hij in gedachten. Ze begrijpt vast hoe belangrijk het voor me is. Ik heb mijn broer al verloren – ze kunnen me toch niet ook nog eens mijn ouders laten verliezen?
Maar hij herinnerde zich de gegeneerde blikken toen hij had geopperd dat hij zou meegaan, en hij schudde zijn hoofd. Hij begreep wat die blikken wilden zeggen: hij wist niks van de Wakers van de Tijd en wat ze deden. En tóch wilde hij mee; misschien was zelfs zijn broer nog in leven.
Toen vormde zich een idee in zijn hoofd. ‘Ik zou als verstekeling mee kunnen,’ fluisterde hij tegen zichzelf. ‘Ik hoef me alleen maar te verbergen totdat we op open zee zijn. Ze hebben niet de tijd om me terug te brengen. Dan kan ik ze overhalen om me atomium te geven en mee te nemen.’
Het zat hem niet lekker dat hij mensen ging bedriegen, maar het alternatief was nog erger. Haastig stak hij de paspoorten van zijn ouders in de binnenzak van zijn blazer. Hij raapte zijn schooltas op, legde hem op het bed en haalde er een van de boeken uit: het geschiedenisboek waar Jupitus zo laatdunkend over had gedaan. Jake bladerde erdoorheen en keek naar de afbeeldingen van historische momenten. Hij had zich altijd al afgevraagd hoe het zou zijn om in de wereld van die afbeeldingen te leven. Hij gooide het boek naast zijn tas op het bed neer en verliet haastig de kamer.
Hij zocht zijn weg door het doolhof van gangen en trappen. Af en toe moest hij op zijn schreden terugkeren, maar uiteindelijk kwam hij bij de wapenkamer. Snel ging hij de zaal door en via de brede trap naar de begane grond. Ook nu werd hij gadegeslagen door de ondoorgrondelijke blik van Sejanus Poppoloe, de reeds lang overleden grondlegger van de Wakers van de Tijd. Hij opende de grote beslagen deuren en liep de kade op.
Gelukkig was er niemand te zien: de Campana lag er verlaten bij. Met bonzend hart liep hij er behoedzaam naartoe. Net toen hij de loopplank op wilde gaan hoorde hij boven zich een luide stem.
‘Heb je je al geïnstalleerd?’ vroeg Nathan, die zijn tuniek dichtknopend op het dek verscheen.
Jake nam Nathan nieuwsgierig op. Hij zag er volkomen anders uit: hij droeg een strak jasje van donkerblauw suède, een bijpassende kniebroek en prachtige zachte, enigszins versleten laarzen. Aan zijn heup glinsterde een zwaard en de sjaal die hij om zijn voorhoofd had geknoopt deed Jake aan een piraat denken.
‘Ja hoor,’ antwoordde Jake. ‘Draag je dat voor de reis?’
‘De Italiaanse mode van begin 1500 is geen sinecure.’ Nathan deed een klein diamanten oorknopje in. ‘Maar ik geloof dat ik de balans aardig heb gevonden, wat jij?’
‘Heel authentiek,’ beaamde Jake, ook al had hij geen flauw idee welke balans Nathan bedoelde. ‘En dit is het schip waarmee jullie naar Venetië gaan?’ vroeg hij snel om te voorkomen dat Nathan zou vragen wat hij hier deed.
‘Het ziet er misschien niet zo uit, maar dit bootje is een echte overlever.’ Nathan klopte liefdevol op de mast. ‘Het verhaal gaat dat Christopher Columbus op dit schip heeft leren zeilen.’ Hij sprong van het dek op de kade. ‘Ik moet de rest van mijn garderobe ophalen. Het geheim van er altijd pico bello uitzien is eenvoudig: zorg voor een ruime keus!’ En hij beende weg naar het kasteel.
Toen hij uit het zicht was, haalde Jake diep adem en ging, met een air alsof hij het schip alleen maar aan het bekijken was, via de loopplank het dek op. Voor het geval iemand hem zag bestudeerde hij omstandig de zeilen, de mast en het roer. Na een laatste snelle blik om zich heen dook hij via de gammele, steile trap omlaag.
Eenmaal benedendeks ging hij onmiddellijk op zoek naar een schuilplaats. Er was een kleine kombuis en in de eetruimte waren twee deuren. Eén ervan leidde naar een nette hut in de boeg, waar de koffer van Topaz stond; de andere naar een rommelige hut in de achtersteven met een stapelbed, waar Nathans hutkoffers hoog stonden opgestapeld.
Jake hoorde een dreun boven hem op het dek – nog meer bagage – en de stem van Nathan: ‘Dat is het laatste. Zet alles maar in de hut. Ik pak het zelf wel uit. Voorzichtig! Die tuniek is ooit van Karel de Grote geweest!’ Zijn stem stierf weer weg. Even later klonken er voetstappen op de trap, gevolgd door een kreet toen een van de matrozen iets liet vallen. Iemand mompelde: ‘Gelukkig heeft zijne hoogheid het niet gezien.’