Stoner(47)
Hij knikte. ‘Ik denk dat je gelijk hebt.’ Als verdoofd stond hij op en liep naar zijn studeerkamer. Hij haalde zijn jas uit de kast en pakte zijn aktetas, die naast zijn bureau stond. Toen hij door de woonkamer liep, sprak Edith hem weer aan.
‘Willy, ik zal Grace niets aandoen. Dat zou je moeten weten. Ik hou van haar. Ze is mijn bloedeigen dochter.’
En hij wist dat dit waar was: ze hield van haar. Doordat hij wist dat dit zo was, barstte hij bijna in gillen uit. Hij schudde zijn hoofd en ging naar buiten.
Toen hij die avond thuiskwam, ontdekte hij dat Edith in de loop van de dag, bijgestaan door de lokale klusjesman, al zijn spullen uit zijn studeerkamer had gehaald. Zijn bureau en bank waren in een hoek van de woonkamer geschoven. Daaromheen lagen, op een hoop neergesmeten, zijn kleren, zijn papieren en al zijn boeken.
Omdat ze nu meer thuis was, had ze, zo vertelde ze hem, besloten haar schilderen en beeldhouwen weer op te pakken. En zijn studeerkamer, met het noorderlicht, was de enige kamer in huis met fatsoenlijk licht. Ze wist dat hij een verhuizing geen probleem zou vinden. Hij zou gebruik kunnen maken van de van ramen voorziene zonneveranda aan de achterkant van het huis. Die lag verder weg van de woonkamer dan zijn studeerkamer en daar zou hij rustiger kunnen werken.
Maar de zonneveranda was zo klein dat hij zijn boeken er niet goed kwijt kon, en er was te weinig ruimte voor het bureau en de bank die hij in zijn studeerkamer had gehad, dus sloeg hij die allebei in de kelder op. In de winter was de zonneveranda lastig warm te krijgen en in de zomer, wist hij, zou de zon genadeloos door de ramen die de veranda omsloten naar binnen schijnen, waardoor het er bijna niet uit te houden was. Desondanks werkte hij er verscheidene maanden. Hij haalde een kleine tafel en gebruikte die als bureau, en hij schafte een draagbaar straalkacheltje aan om de kou wat te verlichten die ’s avonds door de dunne houten wandjes naar binnen drong. ’s Nachts sliep hij gewikkeld in een deken op de bank in de woonkamer.
Na een paar maanden betrekkelijke maar ongemakkelijke vrede, trof hij, als hij ’s middags uit de universiteit kwam steeds vaker afgedankte huishoudelijke spullen aan: kapotte lampen, stukjes tapijt, kastjes en dozen met rommel, zomaar achtergelaten in de ruimte die nu als zijn studeerkamer dienstdeed.
‘Het is zo vochtig in de kelder,’ zei Edith. ‘Ze raken helemaal beschadigd. Je vindt het vast niet erg als ik ze hier een poosje neerleg, toch?’
Op een middag in het voorjaar kwam hij tijdens een plenzende regenbui thuis en stelde vast dat een van de ramen op een of andere manier kapot was gegaan, verschillende boeken schade hadden opgelopen en veel van zijn aantekeningen onleesbaar waren geworden. Een paar weken later ontdekte hij dat Grace en enkele vriendinnetjes in de kamer hadden mogen spelen en dat nog meer aantekeningen en de eerste pagina’s van zijn manuscript van zijn nieuwe boek verscheurd en verminkt waren. ‘Ik heb ze maar een paar minuten binnengelaten,’ zei Edith. ‘Ze moeten toch ergens een plek hebben om te spelen. Maar ik weet er verder niks van. Daarvoor moet je bij Grace zijn. Ik heb haar verteld hoe belangrijk je werk voor je is.’
Toen gaf hij het op. Hij verhuisde zo veel mogelijk boeken naar zijn kamer op de universiteit, die hij met drie jonge medewerkers deelde. Daarna bracht hij veel van de tijd die hij voorheen thuis had doorgebracht op de universiteit door, en kwam hij alleen vroeg thuis als hij er zozeer naar verlangde een glimp van zijn dochter te zien, of even met haar te praten, dat hij onmogelijk kon wegblijven.
Maar in zijn universitaire kamer had hij slechts ruimte voor een beperkt aantal boeken, en het werk aan zijn manuscript werd vaak onderbroken als hij de benodigde teksten niet voorhanden had. Daar kwam bij dat een van zijn kamergenoten, een serieuze jongeman, de gewoonte had ’s avonds met studenten te overleggen, en het gelispel van de moeizame gesprekken die in de hele kamer te horen waren leidde hem af, waardoor hij zich moeilijk kon concentreren. Hij verloor zijn interesse in zijn boek, zijn werk verliep langzamer en kwam tot stilstand. Ten slotte drong tot hem door dat het een toevlucht was geworden, een excuus om ’s avonds naar zijn kamer op de universiteit te gaan. Hij las en studeerde, en slaagde er uiteindelijk in om enige troost, enig genoegen en zelfs iets van de oude vreugde terug te vinden in wat hij deed: studeren zonder specifiek doel.
En Edith was minder fanatiek gericht op Grace najagen en obsessief voor haar zorgen, zodat het meisje soms weer eens naar hem glimlachte en zelfs enigszins op haar gemak met hem sprak. Zo slaagde hij erin om te leven, en zelfs, een heel enkele keer, om gelukkig te zijn.
IX
Het tijdelijke voorzitterschap van de vakgroep Engels dat Gordon Finch na de dood van Archer Sloane op zich had genomen, werd jaar in jaar uit verlengd, tot alle leden van de vakgroep gewend waren geraakt aan de informele anarchie waarmee een deel van de colleges werd ingeroosterd en gegeven, nieuwe mensen werden aangesteld, de alledaagse dingetjes van de vakgroep op een of andere manier werden geregeld, en het ene jaar op een of andere manier in het andere overging. Over het algemeen werd aangenomen dat er een permanente voorzitter zou worden aangesteld zodra het mogelijk werd Finch tot decaan van de faculteit Geesteswetenschappen te benoemen, een functie die hij in feite al vervulde, ook al zat hij niet op de bijbehorende kamer. Josiah Claremont dreigde nooit te sterven, ook al zag men hem nog zelden door de gangen dwalen.