Stil Bloed(39)
‘Ik heb niet gezegd dat er een verband is’, zei Liese.
‘Is er dan geen verband?’
‘Als ik even mag tussenkomen…’ zei de korpschef. ‘Alles wat we u op dit moment kunnen vertellen, zullen we u ook vertellen. Ik wil u nogmaals bedanken voor uw aanwezigheid, en ik wil ook heel duidelijk een beroep doen op uw burgerzin. Dat vinden sommigen vandaag de dag misschien een vies woord,’ zei hij pompeus, ‘maar voor mij is het dat niet. Help ons. Roep uw lezers en luisteraars en kijkers op om contact met ons op te nemen als ze iets gehoord of gezien hebben. In het persbericht staan alle bijzonderheden, zowel over de verdwenen persoon als over de omstandigheden. Ik dank u.’
Een halfuur later installeerde Liese zich aan een lege desk, greep naar de vaste telefoon en belde het nummer van Simon. Ze had in allerijl een broodje naar binnen gewerkt dat haar absoluut niet had gesmaakt, gevolgd door een half blikje cola. Liese had in haar hele leven nog maar een dozijn cola’s gedronken, gewoon omdat ze het niet lekker vond, maar de laatste weken betrapte ze zich erop dat het goedje perfect was om haar regelmatige flauwten te counteren en een suikerdip tegen te gaan. Ze had ook de lappenpop gezien die Steven Magits op zijn desk had gekregen. Het katoenen jurkje was dit keer blauw geweest, maar voor de rest zag het prul eruit als de beide andere popjes die ze al gezien had.
‘Hoi schat’, zei Simon.
‘Alles goed?’
‘Uitstekend, echt. Het heeft lang geduurd, maar ik heb eindelijk het gevoel dat het een megatentoonstelling wordt.’
‘Beter laat dan nooit’, zei Liese vriendelijk. ‘De opening is over twee weken.’ Voordat Simon kon reageren, ging Liese verder. ‘Wat kun je me over Magits vertellen?’
‘Hola.’ Simon zuchtte. ‘Effe denken. Rijk. Enfin, welgesteld in ieder geval. Een grote meneer in zijn vak. Magits is een begrip in het internationale kunsttransport.’
‘Ik bedoelde vooral…’
‘Weet je nog die grote Gerard Richtertentoonstelling?’ ging Simon verder. ‘In het Kröller-Müller? We zijn er samen naartoe geweest. Wel, Magits heeft alle…’
‘Simon!’ riep ze.
Het was even stil. ‘Sorry. Zeg maar.’
‘Wat weet je over Magits zelf? Over de man, bedoel ik, niet over wat hij voor de kost doet.’
‘Niets’, mokte Simon.
‘Niets? Je werkt al twee maanden samen en je weet niets van…’
‘Ik werk met hem, ik vraag hem niet naar zijn favoriete tv-programma’s, Liese. Rob Ducaille is bevriend met hem, die zal dat soort dingen wel weten.’ Hij klonk meer dan een beetje geërgerd. Wat Liese op haar beurt dan weer de gordijnen in joeg.
‘Dan zal ik Ducaille even bellen’, zei ze snibbig.
‘Doe dat’, zei Simon, en hij legde neer.
Liese haalde diep adem. Ze dronk in enkele teugen de rest van het blikje cola leeg, boerde beschaafd en viste haar gsm uit haar handtas. ‘Sorry beetje druk en voel me ook niet zo lekker love you’, sms’te ze hem.
Toen was het hoog tijd om een vrije dienstauto te gaan zoeken.
Ze parkeerde in de buurt van de Romestraat en liep naar het museum. Toeristen slenterden haar voorbij, de meesten met lange gezichten, want het was geen weer voor het strand. Voor een zomerdag was het zelfs gewoon kil. Liese rilde en trok haar zwarte, korte jasje dicht. Ze was weer eens te licht gekleed de deur uitgegaan vanochtend. Terwijl ze naar twee bekvechtende meeuwen keek die elkaar achternazaten voor een stukje brood, zag ze hoe hoog boven haar de wolken met een flinke snelheid voorbij joegen. Bij de ingang van het Mu.ZEE passeerde haar een van de somberste gezinnen die ze in lange tijd gezien had. Zoon en dochter keken sip omdat ze zich waarschijnlijk enorm verveelden met dit weer, de ouders keken boos omdat hun kroost hun dat waarschijnlijk al tachtig keer gezegd had.
‘Hij zit erg diep’, zei Rob Ducaille. ‘Steven is een zakenman, maar dat wil niet zeggen dat hij zijn prioriteiten niet kent, en die zijn in de eerste plaats zijn gezin, hoor.’
Ducaille zat oprecht in met zijn vriend, zag Liese, maar hij kon niet verbergen dat hij het bezoek van commissaris Meerhout ook wel een beetje spannend vond.
‘Hoe lang kent u hem al?’ vroeg Liese.
‘Van onze schooltijd. We zaten samen op het atheneum. Ups en downs gehad, dat wel, maar wie heeft dat niet, hé? Maar we zijn altijd vrienden gebleven.’
‘Zag u hem vaak, de laatste tijd?’
Ducaille dacht na. ‘Iedere maandagavond, dan gaan we normaal naar het casino.’
‘Naar het casino’, herhaalde Liese.
‘Ja.’ Hij glimlachte. ‘Maar daar moet u niets raars bij denken, hoor. Voor Oostendenaars is dat zoiets als dat u in Brussel… euh…’