Reading Online Novel

Spoor(82)



Om halfelf vraagt hij: ‘Trubbels met vrouwen?’

‘Ja.’

‘Welcome to the club,’ zegt hij met een zucht.

Om kwart over elf zie ik Inkunzi met zijn gezelschap naar de deur komen.

‘Laten we gaan,’ zeg ik.

Hij zet de motor aan, trekt soepel op en volgt snel en zeker de aanwijzingen van de navigator, zonder de maximumsnelheid te overtreden.

De straten van Gallo Manor zijn stil, de bewoners zitten veilig achter muren en beveiligingssystemen.

Onderweg zien we twee particuliere patrouilleauto’s. Geen van beide schenkt aandacht aan ons.

‘Hier is goed,’ zeg ik wijzend naar de diepe schaduwen van een van de bomen in de straat en ik trek mijn tas naar me toe.

Het tarief is 265 rand. Ik geef hem 350 rand. ‘Koop wat rozen voor haar. Bij mij werkt het,’ zeg ik voordat ik uitstap.

‘Ziet er niet naar uit, maar bedankt.’ Hij werpt een schuine blik op de zwarte tas die ik bij me heb, schudt zijn hoofd en rijdt weg.





46


Om dicht bij een dier te komen, moeten spoorzoekers onopgemerkt blijven, niet alleen voor dat dier, maar ook voor andere dieren die het zouden kunnen waarschuwen.

– De kunst van het spoorzoeken: Principes van het spoorzoeken



Timing is het halve werk. En een beetje geluk.

Ik neem aan dat Inkunzi het beste alarmsysteem heeft dat er bestaat, met groothoekstraalsensoren buiten en de kleinere infraroodogen binnen. En ik ga ervan uit dat hij dat met een afstandsbediening uitschakelt als hij naar binnen gaat. Dat is de tijdruimte die ik heb.

Er zijn twee grote risico’s: dat een patrouillewagen me aanhoudt voordat hij verschijnt, of dat hij en zijn gezelschap me zien als ik over de muur spring. Daar heb ik geluk voor nodig.

Het probleem is dat hij er langer over doet dan ik had verwacht. Ik sta in de schaduw van een jacaranda, twintig meter van Inkunzi’s muur, haal de handschoenen tevoorschijn en trek ze aan. Hang de zwarte tas over mijn schouder. Ik wacht. Gedruis van verkeer op de N1, een autoalarm dat in de verte eentonig jankt, een optrekkende motorfiets die krijsend schakelt.

Tien minuten. Geen beweging, geen patrouillewagens.

Vijftien minuten.

Zijn ze ergens anders naartoe? Iemand gaan afzetten. Of ophalen.

Twintig minuten. Mijn geduld begint op te raken.

Tweeëntwintig minuten, er verschijnen koplampen aan het eind van de straat.

Ik schuif achter de stam van de boom in de hoop dat die breed genoeg is.

De lichten spoelen over me heen en verdwijnen. Ik kijk om. Met z’n drieën in de bmw, wachten tot het hek openschuift. Ik zal snel moeten zijn.

Het hek is open. Hij rijdt naar binnen. Ik ren.

Zie nog een auto aankomen. Langzaam. Beveiligers?

Ik gooi de tas over de muur, spring, krijg de bovenkant van de muur te pakken, mijn sportschoenen glijden over de gepleisterde gladheid, trek me op, wanhopig.

Boven. Ik glijd eroverheen, rol er aan de andere kant af. Te open. Ik kom overeind, zoek de tas. Die ligt op een grasveldje. Geluid van een garagedeur die automatisch dichtgaat. Ik raap de tas op en ren tussen de struiken door naar het huis.

Hoeveel tijd voordat ze het buitenalarm weer aanzetten?

Enorm huis, modern ontwerp, drie verdiepingen die de contouren van het land volgen, het laagste punt is het verst van me af, oostelijk, helemaal achteraan. Ik ren langs de zuidkant van het gebouw, waar de kleinere ramen zullen zijn, de badkamers en bergruimtes.

Binnen gaat licht aan, links van me, op het niveau het dichtst bij het toegangshek. Ik zal verder weg moeten komen, weg van de activiteit.

Ik ren in volle vaart over het pad rechts langs het huis. Ramen, te hoog om te bereiken.

Een stel treden, ik val bijna. Niveau twee. Ramen nog steeds te hoog, zandloper die leegloopt.

Nog meer trappen, derde niveau, de ramen bereikbaar, mijn tijd is om. Het eerste raam, ter hoogte van mijn borst, net groot genoeg om naar binnen te gaan. Ik haal een T-shirt uit de tas, draai het om mijn hand en sla hard op het glas. Het valt naar binnen, één knal, luid in mijn oren. Ik steek mijn hand naar binnen, duw het handvat omlaag, trek het raam wijd open, gooi het T-shirt en dan de tas naar binnen, en wurm me erdoorheen. Ik duw het raam dicht.

Daar is een contactsensor. Staat het binnenalarm uit?

Dit is een wc, de binnendeur is dicht. Ik kniel, stop het T-shirt terug in de tas, haal de mag tevoorschijn en laad het geweer door.

Seconden tikken voorbij. Er gebeurt niets.

Fase Eén is gelukt.

Hopelijk.



Fase Twee zou gemakkelijk zijn geweest als er niet een complicerende factor was: ik moet een persoonlijk, een-op-een-moment met Inkunzi zien te krijgen. En ik moet mijn zaken afhandelen zonder dat zijn trawanten weten dat ik hier ben, want als ik de eer van de Bul aantast in het bijzijn van zijn makkers, als ik hem als bendeleider zijn gezicht laat verliezen, zal hij achter ons aan komen.