Spoor(77)
‘Wanneer was dat?’ vraag ik.
‘Begin juli. Twee dagen nadat ik haar had gebeld, was ze er. Pittige onderhandelaar. Als ik zorgde voor een team om te helpen de rhino’s te laden, zou zij de rest organiseren; de truck, de medicijnen voor de dieren. Maar goedkoop was ze niet. Tweehonderdvijftigduizend...’
Vlo had bijna drie maanden en een kwart miljoen rand gehad om alles te organiseren. En waarschijnlijk de medewerking van Johnson Chitepo en de Zim-overheden om de plastic houdertjes te laten maken, om wegblokkades te manipuleren, om veilig naar de grens te komen. Als Ehrlichmann gelijk heeft.
‘Ik hield de rhino’s in de gaten, we spraken een datum af om ze te vangen, en afgelopen week hebben we het gedaan. Cornél schoot verdovingspijltjes, we laadden ze in en daar ging ze. Eigenlijk vrij soepel. En die twee beesten waren goed gezond toen ze die weg afreed.’ Hij wijst in de richting van het karrenspoor dat zijn kamp uit loopt.
‘Toen zíj die weg afreed?’ vraag ik.
‘Dat klopt.’
‘Geen chauffeur?’
‘Ze zei dat er in Kwekwe een chauffeur wachtte om haar af te lossen. Dat is zo’n honderdvijftig kilometer van hier.’
43
Ieder mens heeft een eigen manier van lopen, waardoor hij of zij een ‘handtekening’ in zijn of haar spoor achterlaat.
– De kunst van het spoorzoeken: Inleiding
Ik kan niet slapen en lig in de tent te luisteren naar de geluiden van Afrika. Het enige wat ik herken is het janken van een jakhals. De andere klanken zijn niet te duiden; vogels, insecten, nachtdieren die in het donker hun geheime levens leiden. Net als veel van ons.
Voordat we uiteindelijk het dovende kampvuur verlieten, had ik Ehrlichmann nog twee dingen gevraagd. Het eerste was of Vlo ooit over haar thuis, haar achtergrond had gepraat.
‘Grappig dat je dat vraagt,’ zei hij. ‘De avond voordat we de rhino’s vingen, vroeg ik haar waar ze vandaan kwam. En toen wees ze naar die rode tas van haar en zei: “Dat is mijn thuis.” Dus ik zei nee, ik bedoel waar je bent opgegroeid. En ze lachte heel vreemd en zei “het vagevuur”. Ik ben er nooit achter gekomen wat ze bedoelde.’
Daarna vroeg ik hem naar Diederik Brand en zijn Kvaerner-kratten.
‘Tja...’ zei hij, en hij keek in zijn glas alsof daar een diepe betekenis in kon zitten. ‘Dit is Afrika.’
Wist hij dat het wapens waren?
‘Ja, ik wist het.’
Waar moesten die kratten naartoe?
Hij stond op, niet helemaal vast ter been en zei: ‘Kom maar mee.’
Toen pakte hij een olielamp van een van de tafels en liep weg door het stof. Ik ging achter hem aan, Lotter bleef zitten.
Het pad liep weg van de tenten, de heuvel op. Achter donkere doringbosjes en een rotsformatie, verscholen in de diepe schaduwen van bomen, stonden twee lage golfplaten gebouwtjes van het soort dat bouwbedrijven soms als tijdelijke werkplaats gebruiken. Vuilgroen geschilderd, de haastige kwaststreken nog te zien. De dubbele deuren van een ervan stonden open. In het zwakke licht van de lamp zag ik twee Land Rovers, de ene op houten blokken. Onderdelen, oude banden, gereedschap. Ehrlichmann liep naar de andere, gaf mij de lamp om vast te houden, diepte een sleutelbos op uit zijn zak, en maakte met veel gemorrel het hangslot aan de deur los. Toen trok hij de deur open, pakte de lamp weer van me aan en liep naar binnen. Hij tilde een stuk zeildoek op, in de lichtbaan van de lamp steeg stof op.
Daaronder stonden de kratten.
‘Hier zijn ze.’
Ik keek. Van twee kratten waren de deksels los. De andere waren nog dicht en onaangeroerd. Hij maakte er een open. De geweren, verpakt in noppenfolie, hier en daar een opening waar er een paar waren uitgehaald.
‘Zijn ze te koop?’
‘Wil je er een?’
‘Hangt van de prijs af.’
‘Neem maar mee. Ze zijn gratis.’
Ik keek hem aan. Hij grijnsde om mijn ongeloof, bukte, pakte een mag7, maakte een andere kist open, haalde er een doos patronen uit, en drukte alles in mijn armen. Hij trok het zeil weer recht en liep naar buiten. Daar zette hij de lamp op de grond en sloot langzaam af. Toen liepen we terug. Halverwege bleef hij staan, hield de lamp omhoog en keek me aan. ‘Je bent een geval apart, weet je dat? Zo deugdzaam,’ zei hij, maar zonder verwijt, meer als een constatering. Hij wilde zich omdraaien, maar bedacht zich en keek me weer aan. ‘Ik geloof dat je je eigen demonen hebt.’ Toen tilde hij zijn hand op, en een kort, surrealistisch moment dacht ik dat hij me daarmee ging slaan. Maar hij maakte alleen zijn haar los, waarna hij zijn hoofd schudde zodat de haren over zijn schouders vielen. Hij zei: ‘Ik deel de geweren uit. Aan bevriende boeren. De weinigen die over zijn. Dat is wat Diederik wilde. Daarom heeft hij dit cadeau gedaan.’