Spoor(72)
‘Aaah...’ zegt hij. Wat betekent dat hij weet wie het is.
‘Hoe ken je Ehrlichmann?’
‘Van de hulp aan Zimbabwanen,’ zegt hij. ‘Ehrlichmann was er al vroeg bij betrokken.’
‘Hulp aan Zimbabwanen?’
‘Toen die klootzak van een Mugabe mensen hun boerderijen begon af te pakken, wisten veel van de Zim-boeren dat ze hun spullen snel het land uit moesten zien te krijgen. Wij smokkelden die naar binnen. Huisraad, vee, machines, auto’s, tractors, trailers, gereedschap, dollars, een paar keer, kartonnen dozen vol, je gelooft je ogen niet. Fok, we hebben een keer een hele sigarettenfabriek doorgevoerd, geen flauw benul wat ze daarmee gingen doen. Hoe dan ook, Ehrlichmann was een van de mannen aan de andere kant die hielpen alles te organiseren.’
Ik probeer dat even te verwerken voordat ik vraag: ‘En Diederik Brand?’
‘Diederik was een koper.’
‘Een koper?’
‘Ik dacht dat je voor hem werkte?’
‘Sinds zaterdag.’
‘O. Kijk, de spullen die uit Zim kwamen... De boeren aan de andere kant wilden cash, wat moesten ze met vee en machines in Zuid-Afrika? Diederik kocht het op, hij was een van de mensen die op die manier hebben geholpen. Dan verkocht hij het door, op veilingen en zo. Ik heb hem nog nooit ontmoet, alleen over de telefoon gesproken. Goeie kerel... Heeft zelfs een keer voor de Zimmers voedsel en medische apparatuur teruggestuurd, toen Mugabe en zijn bende de voedselhulp van het Rode Kruis hadden ingepikt.’ En dan gniffelt Wickus en schudt zijn hoofd. ‘Ik vraag me nog steeds af waar Diederik dat spul vandaan had...’
‘Het is een ritselaar,’ zegt Swannie, even vergenoegd.
‘Koot, dat is hij echt. Hoe krijgt een Karoo-boer medische apparatuur uit Noorwegen in handen?’
In mijn achterhoofd gaat een alarm af. ‘Noorwegen?’
‘Stond op de kratten, levensgroot. Karma of Karmer of zoiets. En Oslo, Norge.’
‘Kvaerner?’
‘Zoiets.’
Kvaerner was het Noorse bedrijf dat eigenaar was van Techno Arms, de maker van de mag7. ‘Heeft Ehrlichmann met die medische kratten geholpen?’
‘Jazeker,’ zegt Wickus Swanepoel. ‘Zim heeft meer van zulke mensen nodig.’
Ze komen ons alle drie uitzwaaien bij het vliegtuig. Lollie geeft ons een afscheidskus, de handdrukken van Wickus en Swannie zijn warm en hartelijk, alsof we nu bij hun netwerk horen.
Wanneer Lotter over hen heen cirkelt en in een laatste groet met de vleugels wappert, kijken we naar beneden, naar de drie figuurtjes die met gestrekte armen staan te zwaaien, en Lotter zegt: ‘Goede mensen.’ Hij, de Swanepoels, Emma, die spontaan de deugden in de ander zien, die geloven dat mensen van nature goed zijn, of ten minste interessant, boeiend. Daarom zeg ik niets, want zo ben ik niet. Ik heb aan de eettafel gezeten en geluisterd naar het verhaal over Vlo van Jaarsveld en me afgevraagd waarom niemand heeft ingegrepen. Waarom niemand naar Grote Frik Redelinghuys is gereden om te zeggen: ‘Het gaat om jouw dochter en jouw kleinkind, lul die je bent, word wakker.’ Waarom zijn de hoeders van de goede zeden van Musina niet eerder met Drika gaan praten, of Louis gaan waarschuwen? Toen die twee mensen van Moreni na de dood van Louis op zoek gingen naar verwanten van Vlo, waarom is er toen niemand opgestaan om te zeggen: ‘Breng het kind maar bij mij?’ Je schiet er niets mee op om tien jaar nadat de schade is aangericht het verhaal op te dissen met quasi-altruïstische opmerkingen als ‘Het is heel triest’. Dat is het probleem met onze samenleving: we zijn toeschouwers geworden, critici in de marge. We kunnen niet wachten om verhalen over de tegenslagen van een ander te lezen, of aan te horen en door te vertellen. Altijd hoog van de morele toren. ‘Ze hebben gekregen wat ze verdienden.’ Maar niemand heeft de moed om in te grijpen.
Ik geef toe, mijn Eerste Wet is ‘raak niet betrokken’, maar het kardinale verschil is dat ik niet hoog van de morele toren blaas, ik doe niet net alsof ik ‘goed’ ben.
En dan word ik me bewust van mijn woede. Ik weet waar die vandaan komt. Wickus en Lollie hebben iets van me afgepakt: mijn motieven om Vlo... wat wilde ik doen wanneer ik haar had opgespoord? Straffen? Ontmaskeren? En dan? Nu die parallellen tussen ons zo duidelijk zijn – een slet als moeder, een gek als vader, kinderjaren die doeltreffend zijn verpest door ouders die zich nooit hadden moeten voortplanten en een familie of samenleving die liever de andere kant op keek omdat het niet hun probleem was – nu hoop ik dat ik haar nooit te pakken krijg. Nu hoop ik dat wat ze ook aan de twee neushoorns heeft vastgeplakt, ontsnapping en verlossing brengt.
Nu wil ik omkeren en naar huis gaan.
Maar dat kan niet. Ik moet de Glock terug hebben.