Spoor(65)
‘Met Lemmer. Ik heb met Diederik Brand samengewerkt om de neushoorns hier te krijgen.’
Weer een stilte, het signaal dat door de ruimte stuitert. ‘Dit is geen veilige lijn.’ Rhodesië-accent, zangerig, traag en geduldig.
‘Ik moet u spreken.’
‘Waarom?’
Omdat ik in zijn ogen wil kijken, zodat ik kan zien of hij liegt. ‘Heeft Diederik het niet verteld?’
‘Wat verteld?’ vraagt hij, heel behoedzaam.
‘De... onze lading. Hoe ze op wonderbaarlijke wijze zijn genezen.’
‘Ik weet niet waar u het over hebt.’
‘Hebt u vanochtend met Diederik gesproken?’
‘Ja.’
‘Wat heeft hij u verteld?’
Hij zwijgt zo lang dat ik denk dat de verbinding is verbroken. ‘Het spijt me. Ik ken u niet.’
‘Bel Diederik. Hij zal u vertellen dat ik de gewapende geleide was op de truck. Hij zegt dat u hem vanochtend over de gezondheid van de lading hebt gesproken.’
Hij denkt hier eerst over na. ‘Hij vroeg of ze een huidziekte hadden toen ik ze voor het laatst zag. Ik zei nee.’
‘Dat is alles?’
‘Ja.’
‘Ik vlieg morgenochtend uw kant uit. Ik moet u spreken.’
‘Vliegt u op Harare?’
‘Ik vlieg op waar u bent. Hebt u een landingsbaan?’
Nog een heel lange stilte. ‘Ik hoop dat u een heel goede piloot hebt.’
37
Hoewel de basisvaardigheden van het spoorzoeken in korte tijd kunnen worden aangeleerd, kan het ontwikkelen van de verfijndere aspecten van het spoorzoeken jaren duren. Bovendien is voor de intuïtieve en creatieve aspecten een aangeboren talent nodig, zodat maar weinig mensen de potentie hebben om bedreven spoorzoekers te worden.
– De kunst van het spoorzoeken
Ik kijk eerst naar 7de Laan op tv. Dan roepen geuren me naar de keuken. Er ligt een briefje op de keukentafel:
Beste meneer,
Ik heb uw lievelingskostje gemaakt, om aan te sterken. Al hou ik niet van ruzie, bedankt dat u de eer van juffrouw Emma hebt gered.
De uwe
Agatha le Fleur
Ze is klein en rond, zesenvijftig jaar oud, heeft vijf kinderen op de wereld gezet en behandelt mij alsof ik het zesde ben. Meestal met het koninklijke ‘wij’ in haar vermaningen en zorgzaamheid. ‘We moeten het wasgoed in de mand doen, we betalen zoveel geld voor de kleren, en die liggen hier zomaar op een hoopje.’ Op een maandagochtend: ‘We kunnen niet de kopjes en glazen van het hele weekend overal door het huis laten staan.’ Wanneer ik van een contract terugkom, altijd de bezorgde inspectie en: ‘Ai ai, we worden te mager, morgen maken we vlees, juffrouw Emma houdt van een stevige man, dat zien we zo.’
En als er serieus gecommuniceerd moet worden, het briefje op tafel, formeel, dan wordt het ‘meneer’.
Ik trek de oven open. Schapenbout, langzaam gebraden. De buitenkant zal een korstje hebben, vanbinnen zal hij boterzacht zijn, de smaak... onbeschrijfelijk. Het betekent dat er sla in de ijskast staat, want ‘we moeten gebalanceerd eten’, al zal ze zelf geen hap sla eten. Vanavond zijn het kogelronde jonge bietjes en feta. Ik schep op, maak een fles Birdfield rood druivensap open en schenk een glas in. Emma heeft in juli twee flessen voor me meegebracht. Sindsdien ben ik verslaafd. Ik bestel het per krat bij Klawer.
Ik neem het bord, het glas en de fles en ga aan de metalen tafel op de achterveranda zitten.
Bedankt dat u de eer van juffrouw Emma hebt gered.
Ze begrijpt het, want ze kent een leven zonder eer. Ze kent armoede en vernedering, ze kent de verschrikkelijke strijd om haar menselijkheid, haar waardigheid te behouden. Ze weet wat die waard zijn.
Diederik Brand vroeg: ‘Je kunt het echt niet loslaten, hè?’ Niet-begrijpend. Want hij is nog nooit alles kwijtgeraakt.
Het antwoord is te vinden in de brief van Agatha. En in mijn jeugd. En op een donkere weg in de Waterbergen.
Ik eet mijn bord leeg, schenk het laatste druivensap uit de fles, en kijk omhoog naar de sterren, het onbeschrijfelijke uitspansel van de Karoo. Ondanks het slaaptekort en de pijn in mijn lijf geniet ik van dit moment, deze plek. Mijn huis dat ik stukje bij beetje weer opbouw, net als mijn leven. Er is nog veel werk te doen, maar dit is mijn veilige haven, mijn kasteel, mijn toevluchtsoord. Mijn eigen sleutel die in de deur past. Ik ken de geluiden van het huis, het kraken van de oude dakbalken, het tikken van het zinken dak als het ’s nachts afkoelt, het kreunen van de antieke waterleidingen. Ik ken de geur van elke kamer, de koele hoeken in de zomer, de warme gloed van het Aga-fornuis in de winter. En het gevoel van de houten vloer in de gang, het kleed in de kamer, de leisteen van mijn veranda onder mijn blote voeten. Mijn zweet, bloed en inspanning in de verbouwde delen, de doorgebroken muren, eelt op mijn handen van het bakstenen dragen en kruiwagen duwen en hamer zwaaien, zodat het huis deel van mij is geworden.