Spoor(58)
Ze blijft daarna lang stil voordat ze zegt: ‘Ze zijn niet allemaal zo.’
‘Dat is waar,’ zeg ik, want Emma is een uitzondering.
Vlo knikt alsof ze tevreden is.
Hun gesprekken krijgen een natuurlijk verloop, een ritme. Ik word een vijfde wiel aan de wagen, een toeschouwer van de ontluikende vriendschap tussen hen. Ze is een paar jaar ouder dan Lourens, worstelt misschien met een paar demonen, maar haar hooghartigheid is weg. Misschien omdat ze nu weet wie en wat hij is. Het gedeelde trauma zal ook van invloed zijn, een basis leggen.
Daarom doe ik niet meer mee, geef ik hun de ruimte en bereid me voor op de nieuwe ontmoeting met Diederik Brand. Emma zal erbij zijn. Ik zal me moeten inhouden.
We stoppen nog twee keer. In Britstown, voor pasteitjes en frisdrank, en in Victoria-Wes om de neushoorns nog een laatste keer in te spuiten. Vlo maakt zich zorgen. ‘Ze zijn moe en hebben dorst. De stier redt het wel, maar de koe...’
Even na zes uur rijden we door Loxton, waar de perenbloesem als sneeuw over de straten ligt. Lourens belt Nicola om een voortgangsverslag te geven, en neemt dan de kortste route via Slangfontein en door de Sakrivierpoort voordat we bij de volgende kruising links afslaan naar Skuinskop, de boerderij van Diederik Brand in de Nuweveldberge, naast het Karoo Nasionale Park.
33
Om een specifiek spoor te herkennen, heeft een spoorzoeker vaak een vooropgezet beeld van hoe een kenmerkend spoor eruitziet.
– De principes van het spoorzoeken: Herkenning van sporen
Ze wachten ons op voor de grote hoeve: Diederik Brand, zijn vrouw Marika, Emma, en een horde arbeiders. Diederik heeft alleen oog voor de neushoorns en begint onmiddellijk de deuren aan de achterkant open te maken. Emma komt naar mijn portier toe, een en al blijdschap. Die verdwijnt als ik uitstap en ze mijn gezicht ziet. ‘Wat is er gebeurd?’
‘We hebben een beetje tegenslag gehad,’ zeg ik.
‘Een beetje?’
Ik kijk in de richting van Brand en zeg: ‘Dat vertel ik je straks wel.’
‘Zijn jullie...?’
‘Niets ernstigs.’
Ze aarzelt even voordat ze me omhelst. ‘Goddank,’ zegt ze. ‘Goddank.’
‘Goeie genade,’ zegt Brand vanachter de truck. ‘Waar is Cornél? Die beesten zijn ziek...’
‘Ze hebben necrolytische dermatitis,’ zegt Vlo en ze stapt ook uit. ‘We moeten ze nu zo snel mogelijk uitladen en rustig zien te krijgen.’
Pas dan komt hij om de vrachtwagen heen. ‘Goed dan,’ zegt Brand, ‘de omheining is hier vlak achter...’ Hij ziet de schade aan mij. ‘Lemmer! Wat is er gebeurd?’
‘Laten we eerst uitladen, dan gaan we praten,’ zeg ik.
Ik voel hoe Emma tegen mij aan verstijft als ze mijn toon hoort.
Zijn ‘werkkamer’ is rommelig. Een groot bureau met een computer en papieren in wanordelijke stapels. Aan de muur ingelijste foto’s van voorouders, fokrammen, jachtpartijen en zijn mooie blonde echtgenote Marika in haar jonge jaren als Wolkoningin. Een boekenkast van donker hout met decoratieve olielampen, ordners, landbouw- en beleggingshandleidingen en een grote verzameling oude nummers van het Landbouweekblad. In de hoek staat een golftas van verweerd leer, de koppen van antieke golfclubs loeren erbovenuit. Hij leunt tegen de rand van zijn bureau, met gestrekte benen, zijn armen over elkaar geslagen als iemand die iets te verbergen heeft. Ik ga op de punt van de bank zitten. Die is bekleed met de huid van Nguni-koeien, bruin met witte vlekken.
‘Je hebt tegen me gelogen, Diederik,’ zeg ik.
‘Nee! Ik begrijp er helemaal niets van,’ zegt hij, want hij heeft het verhaal stukje bij beetje uit Lourens getrokken tijdens het uitladen, met ogen die bezorgd mijn kant uit gingen.
‘Je liegt.’
‘Ik zweer het, Lemmer.’ Dat is het eerste wat ze altijd zeggen.
‘Ik heb geen zin in jouw geintjes, Diederik. Ik ken de verhalen over je. Je bent een boef en een leugenaar. En je hebt mijn rekening nog niet betaald, dus je bent geen klant. Nu heb je de keuze. Praten of bloeden.’
‘Lemmer, jongen, volgens mij is hier sprake van een vreselijk misverstand.’ Handen onschuldig in de lucht, de charme op maximum volume. ‘Ik ben nog niet aan betalen toegekomen, dat ga ik straks doen. En die overval...’
Ik zucht en sta op.
‘... als ze niet op de hoorns uit waren...’ zegt Diederik. ‘Wat ter wereld, ik bedoel... dit... ik snap het niet...’
Ik loop naar de golftas en kies een stok met een enorme houten kop, want mijn knokkels doen pijn na de ridders.
‘Denk je dat het een spelletje is, Diederik? Zoals toen je die Toyota-truck verkocht?’
‘Welke Toyota? Er zijn zoveel verhalen, Lemmer, de mensen overdrijven.’