Spoor(57)
‘Hebben we gewonnen?’
‘Bij Magersfontein en Modderrivier hebben we een Engelse overmacht er goed van langs gegeven. Maar Paardeberg... dat is een treurig verhaal.’
‘Vertel,’ zegt Vlo.
Om twee over elf, in het dorpje Jacobsdal, wordt mijn aandacht opeens afgeleid van Lourens’ geschiedenisles. Ik laat mijn stem neutraal klinken. ‘Kun je even stoppen, alsjeblieft?’
‘Oom?’ zegt hij.
‘Even snel een paar oude vrienden begroeten.’ Want langs de hoofdstraat, netjes in het gelid voor een klein hotel, staan vier Harley Davidsons.
‘Oké.’ Hij begint te remmen.
Vlo ademt in om iets te zeggen.
‘Ik zal het kort houden,’ verweer ik me.
32
Slangen vluchten liever, en vallen alleen aan als ze bedreigd worden.
– De kunst van het spoorzoeken: Gevaarlijke dieren
Ik kijk voor de zekerheid voordat ik naar binnen ga. De motor het dichtst bij de deur heeft de nummerplaat nv me.
Ik vind ze in de bar, alle vier op hoge krukken, bier in de hand, ergens om aan het lachen. Ha-ha-ha. Ik loop door naar Staalgrijs en leg mijn hand op zijn schouder.
‘Ben je nuchter?’ vraag ik.
Hij kijkt verstoord om, vervolgens met een fronsende blik naar mijn dikke oog, de blauwe plekken, en probeert me uit alle macht te plaatsen.
‘Wie heeft jou te grazen genomen?’ vraagt hij. Ze staren nu alle vier naar mij.
‘Ben je nuchter? Ik kan je niet in elkaar slaan als je dronken bent.’
‘Loxton,’ zegt Rat. ‘Gisteren...’
Hij weet het nog. Dan zijn ze nuchter genoeg. Ik trek Staalgrijs aan de franje van zijn leren jasje, zodat hij van zijn kruk moet komen. De franje breekt af. ‘Hee!’ zegt hij en hij maait naar me. Een amateur.
Ik ontduik de klap. ‘Jij noemde Emma le Roux een spichtige teef,’ zeg ik.
‘Laat hem los,’ zegt Grote dreigend en hij komt naar me toe.
Ik sla Staalgrijs. Er zit veel achter die stomp. Mijn dilemma over Emma’s liefdesverklaring, de Vlucht in de Kotskoets, uren in de zon van Musina, een nacht van vernedering, pijn in mijn hele lijf, frustratie over onbeantwoorde vragen.
Hij valt. Snel.
Ik draai me om naar de Grote. ‘Kom maar op,’ zeg ik.
Om zestien minuten over elf stap ik weer in de cabine van de Mercedes, opgelucht, ik heb een last afgeworpen, een klein paradijs bezocht.
‘Dank je,’ zeg ik.
Lourens kijkt naar het bloed op mijn hand en trekt zijn conclusie: ‘Die kerels van gisteren?’
‘Hoe wist je dat?’
‘Nicola heeft het me over de telefoon verteld, gisteren al voor de lunch. Hij had het van oom Diederik gehoord.’ Geen geheimen in de Bo-Karoo.
Ik schud mijn hoofd.
‘Ik dacht dat het vrienden waren,’ zegt Vlo.
‘Ik denk dat de vriendschap nu wel naar zijn mallemoer is.’
Het gezicht van Lourens verandert langzaam, de lach overrompelt hem beetje bij beetje, tot hij zijn hoofd in zijn nek gooit, een geschater dat Vlo aansteekt zodat ze uiteindelijk uitbundig samen lachen. Ik wil glimlachen, al vindt mijn gezicht dat niet prettig, want nu weet ik dat ze de nacht zullen kunnen verwerken.
Vlo haalt Lourens over haar het hele Harley-verhaal te vertellen, want ik weiger. Het wordt een interessante ervaring om het nu van de andere kant van het Loxton-roddelkanaal te horen. Vier motorrijders zijn er zes geworden. De woorden ‘leeglopers’ en ‘Hells Angels’ zijn erbij gekomen; Staalgrijs zal met dat laatste in elk geval wel ingenomen zijn. Ze hebben tante Wilna en Emma ‘gruwelijk beledigd’. En Diederik Brand heeft mijn vuist nog net op tijd tegengehouden in de Rooi Granaat, anders was er volgens de overlevering ‘enorme trammelant’ van gekomen.
Lemmer, de held van Loxton.
‘Het zijn geen Hells Angels,’ zeg ik als hij klaar is.
‘Wat zijn het wel?’ vraagt Vlo.
‘Rijke Afrikaners.’
‘Wat heb jij tegen rijke Afrikaners?’ vraagt Vlo verontwaardigd.
Ik schud mijn hoofd, omdat ik geen zin heb erop in te gaan.
‘Kom op,’ spoort ze me aan. ‘Ben je jaloers?’
‘Dat is zeker voor een deel zo.’
‘En het andere deel?’
Ik zucht, hier heb ik geen zin in.
‘Kom op nou.’
‘Ivorentorenzeikers.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Ik bedoel dat ze traiteurmaaltijden zitten te vreten in hun gigantische, dure huizen achter hoge muren en alarmsystemen, voor hun surround sound high definition flatscreen-tv’s, met een Mercedes ML, twee quads, een Harley en een motorboot in de drie garages gepropt, en maar klagen over hoe slecht het gaat met dit land...’
‘Maar het gaat ook slecht.’
‘Met hen? Kul. Het punt is dat ze er niets aan doen. Ze stemmen niet, ze zijn niet betrokken, ze zeggen dingen als “mijn stem maakt toch geen verschil meer”, ze zitten als aasgieren te wachten tot de regering een fout maakt en dan zeggen ze, zie je wel, heb ik het niet gezegd. Ze zijn racistisch, maar te laf om het openlijk te laten zien. Ze mopperen over de misdaad, maar geen van hen heeft ooit overwogen om een buurtwacht te beginnen of politiereservist te worden. Ze hebben geen cultuur, behalve geld uitgeven en zuipen. Ze zijn bang geworden. Voor alles. En dit van mensen... Hun voorvaderen bij Magersfontein en Modderrivier draaien zich om in hun graf...’