Slaven van de Klau(56)
'Wat een zorgen om een stom stukkie machine,' mopperde Allixter zacht, 'en je geeft geen cent om ouwe Scotty hier.'
Hij sloot zijn kap weer en terwijl hij de vertaalmachine voor zich uitrolde, stapte hij door het gordijn.
Allixter stond op een beenwit platform onder de blote hemel. Hij kreeg even een gemelijk, triomfantelijk gevoel. 'Ik leef nog. Ik ben geen verfrommelde zakdoek geworden, geen anderhalve liter roest. De chef had blijkbaar gelijk - dat moet ik de ouwe zuurpruim nageven. Maar...'
Hij staarde om zich heen naar de grijs met zwarte vlakte. Op onderling nauwkeurig gelijke afstanden rezen massieve betonnen rotondes op uit de grond, waarvan de meeste verbrijzeld waren alsof ze van binnenuit ontploft waren.
'Rhetus is 't in ieder geval niet - het lijkt er niet op. En dat zijn geen mensen daar en ook geen Rhets...' Hij keerde zich bezorgd om naar de buisinstallatie. Het was een voor hem vreemd type - een cilinder van donkere goudbruine mist. Hij leek langzaam om een draaikolk te wentelen.
Waar ter wereld was hij nu eigenlijk? Hij keek naar de lucht - een wazig violet bezaaid met myriaden verre zonnen, grillige vlagen gekleurd vuur. Was het dag of nacht? Hij speurde de horizon af, bezorgd, zwetend binnen zijn luchthuis. De perspectieven waren vreemd, de verlichting was vreemd, de schaduwen waren vreemd. Overal waar hij keek zag hij alleen vreemde dingen, de niet-menselijke wildernis van de verste werelden.
'Ik bof niet,' dacht Allixter. 'Ik ben verdwaald.'
Het was een naargeestig landschap, een troosteloze vlakte vol reusachtige grijze wrakken. Waar de verbrijzelde muren ingestort waren, was machinerie te zien - raderen, stangen, reeksen ingewikkelde overbrengingsmechanismen en bedradingen, plompe machinekasten en schakeldozen. Alles was kapot, stil, verweerd.
Allixter richtte zijn aandacht weer op de cilinder met goudbruine nevel. Dit was het in-gordijn, maar waar was de installatie die hem terug moest sturen? Gewoonlijk waren die twee bij elkaar te vinden. De wezens die aan de rand van het witte platform stonden, begonnen hem te naderen, blijkbaar besluiteloos en verbluft. Allixter tastte niet naar zijn schokker. Als het mogelijk was om een dolfijn met een mens te kruisen en een bosje roodgroene pennen op de schedel van het kroost te planten, dan zou je dit resultaat krijgen.
Terwijl ze naderden, en hem opnamen met grote, doffe ogen, maakten ze communicatiegeluiden - gepiep, ruisende fluittonen, sisklanken - en deze geluiden brachten ze voort door een luchtbel onder hun oksels te vangen en die weg te knijpen langs een huidplooi.
Allixter zei: 'Hoe maken jullie het, vrienden? Ik ben de vertegenwoordiger van Buisonderhoud en het ziet eruit of ik overgestapt ben op een totaal ander netwerk, een miljoen lichtjaar van de Aarde vandaan, als het niet verder is. Ik ben bang dat ik totaal afgesneden ben van mijn eigen keten van stations en zelfs Magere Hein zelf zou me niet kunnen vertellen hoe ik weer thuiskom.'
De inheemse wezens staakten hun geblaas toen hij sprak, en begonnen daarna opnieuw. Allixter kauwde op zijn lippen en lachte zuur. Hij liet de linguahelper teder heen en weer wiebelen en mompelde: 'En Sam Schmitz wilde me hier halfnaakt naar toe sturen!'
Hij zette de twee poten van de vertaalmachine uit en haalde de sluiter voor het scherm weg. 'Kom eens hier, Jan,' riep hij naar een van de wezens dat iets vooraan stond. 'Laten we eens kennismaken.'
Jan staarde hem aan zonder te reageren. Allixter herhaalde zijn uitnodigende gebaar. Jan gleed vooruit op soepele benen. 'Jan, ik zie wel dat jij een verstandig baasje bent,' zei Allixter. 'We zullen het best met elkaar kunnen vinden.'
Hij stelde de machine in op Cyclus A. Het scherm werd wit. Er verschenen meetkundige figuren op - een cirkel, een vierkant, een driehoek, een lijn en een punt.
Jan keek er aandachtig naar, en de anderen dromden achter hem samen. Allixter wees naar de cirkel en zei 'Cirkel', en daarna 'Vierkant', en benoemde een voor een de figuren. Toen wenkte hij Jan en hij drukte op de opnameknop en wees naar de cirkel.
Jan zweeg.
Allixter liet de toets terugspringen en herhaalde de introductie. Toen hij deze keer naar de cirkel wees om Jans benaming vast te leggen, blies Jan een geluid uit zijn oksel. Allixter wees de andere figuren aan en Jan maakte andere geluiden.
Aangemoedigd ging Allixter over naar Fase Twee - tellen. Het scherm vormde een afbeelding bestaand uit enkele horizontale strepen. Op de eerste streep was één stip getekend, op de tweede twee, enzovoort tot en met twintig. Warmlopend voor zijn taak maakte Jan geluiden voor de getallen. Toen toonde het scherm een willekeurige serie stippen en Jan produceerde een ander geluid.
Nu probeerde Allixter het met kleuren. Jan staarde onbewogen naar het scherm. Rood, groen, violet - ze leverden geen reactie op. Allixter haalde zijn schouders op. 'Daar worden we nooit uit wijs. Jullie zien met infrarood of ultraviolet.'