Reading Online Novel

Slaven van de Klau(59)



Op de heuvels stonden struiken die wel op Aardse wijnstokken leken en in het dal lagen zwartgroene rijstvelden in rechthoekige blokken tot aan de grens van het gezichtsvermogen. Allixter vond iets dat op een dorp leek midden tussen hemzelf en het meer - een rij nette loodsen die van voor en van achter open waren onder een rij lindegroene bomen als populieren.

Er klonk een scherp geluid, een ontstellende knal die door het dal daverde. Jan gaf een gil, deinsde terug, hurkte midden op de vloer bevend ineen. Allixter kreeg kippenvel van angst dat het fronton hem zou verpletteren, maar hij wist zich toch niet los te rukken van het schouwspel in het dal.

De heuvel aan de rechterkant was opengespleten. De scheur was minstens twee kilometer lang en honderd meter breed. Uit de kloof lekte een gordijn van wit vuur dat schuin door het dal straalde. De hitte brandde Allixters gezicht en hij verschool zich achter een van de slanke zuiltjes, dat sidderend heen en weer deinde.

'Wauw!' zei Allixter tegen zichzelf. 'Deze planeet is niet geschikt voor een vakantie. Geen wonder dat het een wrak is!'

Jan kwam bevend naast hem staan als een bange hond die troost zoekt. Allixter moest toch lachen. 'Ik snap wel waarom deze mannetjes doen alsof ze doodsbang zijn. Je weet nooit waar de volgende klap valt.'

Hij bestudeerde Jan met nieuwe concentratie. Een rond gezicht met doffe ogen onder een waanzinnige hoofdtooi, gezicht zonder uitdrukking, toevallig in de verte menselijk. Ronde armen met een franje van zwarte haren, ronde, slangsoepele beentjes die als buizen aan een boiler met het lichaam verbonden waren.

Allixter vroeg zich af wat Jans bedoelingen waren. Welke gedachten er ook door het denkorgaan van het wezen gingen, ze waren in ieder geval niet te beschrijven naar Aardse begrippen. 'We hebben minstens één ding gemeen, Jan,' zei Allixter. 'Geen van ons tweeën wil in scherven geschoten worden.'

Met één ding mocht hij blij zijn, dacht Allixter - de geestelijke patronen van Jan waren niet die van een geëvolueerd roofdier. Volgens het theorema van Gram behield de vleeseter die een beschaving ontwikkelde de hardvochtigheid en de strijdlust van zijn voorvaderen. De planten eter neigde naar het vreedzame, rust, discipline en vaste gewoonten, terwijl de alleseters grillig waren, onderhevig aan zenuwaandoeningen en onvoorspelbare emoties.

Jan trok aan Allixters arm. Allixter verzette zich even, maar ontspande zich dan en volgde het wezen. 'Het is zinloos om niet met je mee te gaan, want ik kom toch nooit meer thuis. Misschien breng je me nu wel naar de uit-buis - en dat doet me eraan denken dat ik op moet letten of er leuke dingetjes zijn die ik mee terug kan nemen. Van duizend frank in de maand word je niet rijk.'

Hij liet zijn nieuwsgierige blikken over de flikkerende hemel dwalen. 'Ik moet in het hart van een sterrenhoop zijn - misschien niet eens in de Melkweg. Ik ben wel ver van huis. Het is de hebzucht die me hier gebracht heeft, mijn ouwe ondeugd. Nou ja, maar 's kijken wat die beste brave Jan van plan is.'

Jan leidde hem langs de open ruimte over een pad van dunne stenen latten. Allixter voelde ze vibreren en bonzen onder zijn voeten alsof de latten meedreunden op het ritme van zware machines in de omgeving. Achter de open kamer begon een heuvel. Een stenen gebouw stak eruit met zijn achterkant in de helling begraven.

De muren waren enorme, roestig lijkende grijsgele massa's metselwerk, beslagen met metalen staven als een fort. Het pad van stenen stroken hield op. Ze liepen verder over de kale grond, die steeds heviger begon te bonzen. Jan bleef staan voor een zware deur die op een kier stond en op zijn scharnieren hing te trillen.

Jan piepte wat. Allixter schakelde de vertaler in.

'Groot machine slecht. Bouwen goed. Gevaar. Groot machine kapot vriend één. Vriend twee-' Nu klopte hij op Allixters borst, '-vriend twee. Bouwen-man komen door gat. Gaan zien groot machine. Gevaar. Kapot vriend. Groot gevaar. Groot machine vijand. Maken groot kapot.'

Allixter ging behoedzaam op de deur af. 'Je laat het niet erg uitnodigend klinken.' Hij tuurde door de deurspleet in een grote, kale zaal. De vloer was gemaakt van grote vierkanten van glanzende rode steen met zijden van twee en een halve meter. De muren waren van plafond tot vloer bedekt met rechthoekige panelen die blijkbaar verwijderd konden worden. Waar een van deze panelen opzij was gedraaid, zag Allixter massa's geraffineerde en verfijnde machinerie.

Er liep een spoor rond de hal en in de verte zag Allixter een karretje waar een grote zwarte kast op stond. Te zien aan de instrumenten en knoppen op een kant van deze mobiele kast was het ook een gecompliceerd mechanisme.

Dit waren de anorganische kanten van de zaal, en Allixter overzag ze in een oogopslag. Toen richtte hij zijn aandacht op een ander object, een object dat boeiender was en meer vertelde over zijn eigen toekomst. Het was een lijk en het lag op de vloer - een man met een verpletterde schedel.