Reading Online Novel

Politie(58)



‘Hoe voelt het, Mittet? Om het te weten? Kun je me dat vertellen?’

‘Wa… waarom?’ Antons vraag kwam vanzelf. Hij wist niet eens of hij wilde weten waarom. Wist alleen dat hij het koud had. Dat hij weg wilde. Dat hij naar Laura wilde. Haar vasthouden. Door haar worden vastgehouden. Haar geur opsnuiven. Haar warmte voelen.

‘Heb je het nog niet begrepen, Mittet? Omdat jullie de zaak niet hebben opgelost natuurlijk. Ik geef jullie een nieuwe kans. Een mogelijkheid om te leren van jullie eerdere fouten.’

‘L… leren?’

‘Wist je dat uit psychologisch onderzoek is gebleken dat mensen het best worden gestimuleerd als ze wat negatieve feedback op hun werk krijgen? Niet heel veel negatieve en ook niet heel veel positieve feedback, maar een beetje. Jullie straf door slechts een van de rechercheurs uit het onderzoeksteam te vermoorden zou je kunnen zien als een aantal kleine negatieve reacties, vind je niet?’

De wielen kraakten en Anton trapte weer op het pedaal. Hij staarde naar de rand. Het leek wel of hij nog harder moest trappen.

‘Dat is de remtrommel,’ zei de stem. ‘Ik heb er gaten ingeslagen. Hij loopt leeg. Zo meteen zal het niet helpen, hoe hard je ook trapt. Denk je dat je tijd hebt om te denken als je valt? Tijd hebt om spijt te krijgen?’

‘Spijt van w…?’ Anton wilde doorpraten, maar er kwam niets meer, het was alsof zijn mond gevuld werd met meel. Vallen. Hij wilde niet vallen.

‘Spijt van die gummiknuppel,’ zei de stem. ‘Spijt dat je niet hebt bijgedragen aan het vinden van de moordenaar. Dat had je nu namelijk gered, snap je.’

Anton had het gevoel dat hij de remtrommel leeg perste met het rempedaal, dat hoe harder hij drukte, hoe sneller het remsysteem zonder remvloeistof zat. Hij tilde zijn voet iets op. Het grind onder de banden kraakte en in paniek duwde hij zijn rug tegen de stoelleuning, duwde met gestrekte benen tegen de bodem en op het pedaal. De auto had twee separate hydraulische remsystemen, misschien zat er in maar één daarvan een gat.

‘Als je spijt hebt, word je misschien vergeving geschonken, Jezus is ruimdenkend.’

‘I… ik heb spijt.’

Zacht gelach. ‘Maar Mittet toch, ik heb het over het hemelrijk. Ik ben Jezus niet, van mij krijg je geen vergeving.’ Korte pauze. ‘En het antwoord is ja. Ik heb in beide remsystemen een gat geslagen.’

Anton dacht een ogenblik dat hij de remvloeistof onder de auto kon horen lopen, maar hij besefte dat het zijn eigen bloed was dat van zijn neuspunt op zijn schoot druppelde. Hij zou sterven. Het was ineens zo’n onontkoombaar feit dat de kou door zijn lichaam golfde en hij meer moeite kreeg met bewegen, alsof de rigor mortis al was begonnen. Maar waarom zat de moordenaar nog steeds naast hem?

‘Je bent bang om te sterven,’ zei de stem. ‘Je lichaam scheidt die geur af. Ruik je het? Adrenaline. Het ruikt naar medicijnen en urine. Dezelfde geur als in een bejaardentehuis en in een slachthuis. De geur van de doodsangst.’

Anton hapte naar adem, het was alsof er voor hen beiden in de auto niet voldoende was.

‘Zelf ben ik helemaal niet bang om dood te gaan,’ zei de stem. ‘Is het niet wonderlijk? Dat je zoiets fundamenteels kunt kwijtraken als angst voor de dood? Dat hangt natuurlijk samen met zin in het leven, maar het is slechts een onderdeel. Veel mensen brengen hun hele leven door op een plek waar ze niet willen zijn uit angst dat het alternatief erger is. Is dat niet triest?’

Anton had het gevoel dat hij stikte. Hij had zelf nooit astma gehad, maar hij had Laura gezien tijdens een aanval, hij had die wanhoop gezien, die smekende uitdrukking op haar gezicht. Hij had de vertwijfeling gevoeld van niet kunnen helpen, slechts een toeschouwer moeten zijn van haar paniekerige gevecht om lucht. Maar een deel in hem was ook nieuwsgierig geweest, wilde weten, voelen hoe het was om daar te zijn, op het randje van de dood, voelen dat je niets kon doen, dat het iets was wat gedaan werd tégen jou.

Nu wist hij het.

‘Zelf denk ik dat de dood een betere plek is,’ zeurde de stem. ‘Maar ik kan nu niet met je mee, Anton. Je begrijpt, ik heb werk te doen.’

Anton hoorde het gekraak weer, als een ruwe stem die langzaam een zin inleidde met dit geluid dat spoedig sneller zou gaan. En het had geen zin om het rempedaal verder in te trappen, het zat al tegen de bodem.

‘Vaarwel.’

Hij voelde de lucht aan de passagierskant toen de deur werd geopend.

‘De patiënt,’ kreunde Anton.

Hij staarde naar de rand, waar alles verdween, maar hij merkte dat de passagier zich naar hem omdraaide.

‘Welke patiënt?’

Anton stak zijn tong uit, haalde hem langs zijn bovenlip, kreeg iets vochtigs te pakken wat zoet en metalig smaakte. Smeerde zijn mondholte. Kreeg geluid in zijn stem. ‘De patiënt in het Rikshospital. Ik ben verdoofd voordat hij werd vermoord. Was jij dat?’