Reading Online Novel

Nachtvlucht(92)



Ik deed een poging zijn woorden zo goed mogelijk in me op te nemen, maar het was alsof ik probeerde door een dichte mist iets te zien. ‘Zijn jullie er ooit achter gekomen wie Thomas heeft vermoord?’ hoorde ik mezelf vragen. Er zat een kleine bibbering in mijn stem, maar Mesut leek het niet op te merken.

Hij liet een afkeurend geluid horen. ‘Helaas. Ze zeggen weleens dat elke politieman in zijn leven een zaak meemaakt die onopgelost blijft en die hem de rest van zijn leven zal achtervolgen. Dit is de mijne.’

‘Zelfs geen verdachte?’

‘We tastten in het duister. We hebben alle theorieën voorbij zien komen. Had hij hulp van vrienden, werden die inhalig en is hij daarom vermoord? Was het een van zijn slachtoffers die wraak nam? Nergens was voldoende bewijs voor. Zijn vrienden wisten van niets en behalve zijn laatste slachtoffer had niemand een vermoeden. We hebben hem zelfs niet kunnen vastpinnen op de inbraken. Het geld dat hij ermee verdiend moet hebben, konden we op geen enkele bankrekening terugvinden. Er stonden geen grote bedragen op. We hebben zijn kamer uitgekamd in de hoop iets, hoe klein dan ook, van de gestolen goederen te vinden, en de garagebox die hij huurde overhoopgehaald,’ somde hij op. ‘Helemaal niets. Vooral Alex trok het zich erg aan. Hij heeft dag en nacht aan het onderzoek gewerkt. Hij is diegene die hem heeft gevonden, weet je. Ik denk dat hij daarom uiteindelijk is weggegaan, al heeft hij dat nooit met zoveel woorden willen toegeven. Zeg het maar niet tegen hem, hij zal het ontkennen,’ zei Mesut met een grimas. Hij schoof het lege bord van zich af. Hij gebaarde naar de zee, waar in de verte een paar kromgetrokken paaltjes uit het slik omhoogstaken. ‘Daar hebben ze hem gevonden, aan een van die palen. Die arme jongen zat met zijn handen vastgebonden en had ook een touw rond zijn middel. Geen schijn van kans.’

Hij vertelde dat Alex, die als eerste ter plaatse was, net naar huis wilde gaan na zijn nachtdienst toen hij een telefoontje kreeg. Een vogelliefhebber was die ochtend vroeg op pad gegaan en had met zijn verrekijker iets gezien wat hem verontrustte. Alex was op onderzoek uitgegaan en vond de dode jongen.

‘Het vel rond zijn polsen was zwaar gehavend, op sommige plekken lag het zelfs tot bloedens toe open. Zijn nagels waren gebroken en in zijn vingers werden talloze splinters gevonden. Kun je je voorstellen hoe dat moet zijn? Je ziet het water opkomen en weet dat je gaat verdrinken. Tot het water je letterlijk aan de lippen reikt. Die laatste keer dat je diep inademt, hopend, misschien zelfs biddend dat iemand je komt redden…’ Hij nam een slok van zijn koffie. ‘We hoopten dat hij al dood was toen het water kwam. Onderkoeling. Het was winter en dan kan het ’s nachts gemeen koud zijn, soms een paar graden onder nul.’ Verslagen schudde hij zijn hoofd. ‘Maar uit de autopsie bleek dat hij is verdronken.’

De vingers rond mijn nek verstrakten zich. ‘Hoe komt het dat niemand iets heeft gezien?’

‘Kijk om je heen. Het is hier uitgestorven. In deze uithoek woont praktisch niemand en wandelaars zijn meestal een stuk verderop te vinden. De plek is goed uitgezocht. Als de jongen dichterbij was vastgebonden, had iemand hem of zijn moordenaar vast kunnen zien. Bovendien was het winter. Tegen vijven is het hier pikkedonker.’

Mesuts mobiele telefoon begon te rinkelen en hij excuseerde zich. Een grote, donkere wolk schoof langzaam voorbij. Hij hing zo laag dat ik het gevoel had dat ik de donkere massa aan zou kunnen raken. Ik stelde me voor dat hij kwam om me op te slokken. Regen sloeg uitbundig tegen de ramen. Mesut kondigde aan dat hij dringend naar het bureau moest. Zwijgend reden we terug. Ik probeerde alles wat ik zojuist had gehoord te verwerken. Mesut had zijn aandacht nodig voor het autorijden. Het zicht was slecht door de zware regenval en de ruitenwissers zwiepten hysterisch heen en weer. Met zestig kilometer per uur kropen we vooruit. De bestuurder voor ons stond om de haverklap op de rem, tot grote ergernis van Mesut. Bij het bureau aangekomen, begeleidde hij me naar mijn auto. We schudden elkaar de hand.

‘Sterkte,’ zei Mesut.

‘Dank je,’ zei ik automatisch.

‘En doe de groeten aan Alex.’

‘Zal ik doen.’





26

Met benen die zwaar waren van verwarring beklom ik de zeedijk. Boven mijn hoofd deden stukjes blauwe lucht hun best om terrein te heroveren. Op de dijk hield ik stil om het uitzicht in me op te nemen. Normaal gesproken zou ik gulzig de zilte lucht tot aan mijn tenen naar binnen snuiven en me realiseren dat mijn ogen niet genoeg ontwikkeld waren om alles om me heen tot in detail te kunnen waarnemen, maar nu niet. Daar, in de verte, was een jonge man op gruwelijke wijze aan zijn einde gekomen. Ik wist niet precies wanneer en waarom ik had besloten dat ik de plek waar Thomas was vermoord van dichtbij wilde zien. Ik wist alleen dat het moest. Nadat Mesut me had afgezet, was ik weer teruggereden.