Nachtvlucht(91)
Mesut leunde achterover in zijn stoel en kruiste zijn armen. Die houding voorspelde weinig goeds.
‘Ik wist niet dat het onderzoek heropend was. Zijn er nieuwe aanwijzingen? En zou je dit dan niet beter aan mijn collega’s over kunnen laten?’ Waar ben je in godsnaam mee bezig, bedoelde hij eigenlijk te zeggen. Maar hij was er te fatsoenlijk voor om dat hardop te zeggen.
‘De politie gelooft me niet,’ gaf ik aarzelend toe.
Mesut keek me twijfelend aan en boog zich naar me toe. Het was duidelijk dat zijn eerdere behulpzaamheid, vermengd met een zekere nieuwsgierigheid, plaats had gemaakt voor scepsis.
‘Liv, luister…’
‘Alsjeblieft, we zijn hier nu toch.’ De serveerster kwam onze bestelling brengen. ‘Het zou zonde zijn om dit niet op te eten,’ wees ik. ‘Ik wil alleen weten wat jullie besproken hebben. Waarom informeerde Ron naar Thomas?’ vroeg ik.
‘Dat deed hij niet. Tot hij hier kwam, had hij nog nooit van Thomas gehoord.’
‘Ik snap het niet.’
Mesut nam zijn bestek. ‘De moord op Thomas was niet de reden van zijn komst. Hij kwam langs om over inbraakpreventie te praten.’ Hij vertelde dat hij een telefoontje had gekregen van Ron, die zei dat een collega van hem, Alex, zijn naam geregeld liet vallen.
‘Alex de Waard?’ Ineens was het alsof iemand het licht aandeed en ik niet langer in het donker tastte. Het gekke is dat na die woorden alles gewoon doorging. Mesut at verder, ik ademde door, de serveerster had nog altijd die verveelde trek om haar mond en buiten joeg de wind rond het café alsof hij iedere afzonderlijke steen wilde omverwerpen. Maar binnen in mij veranderde alles. Al het bloed in mijn lichaam hield op met stromen, om vervolgens vol kracht de andere kant op te gaan. Duizelig klemde ik me aan de tafelrand vast. Verschillende gedachten sprintten tegelijkertijd naar de finish. Ik dwong mezelf te blijven zitten, dwong mezelf om mijn klamme handen rustig op tafel te leggen en ze niet tot vuisten te ballen.
‘Ken je hem?’
‘Hij heeft een relatie met mijn zus. Ze gaan binnenkort samenwonen.’
Mesut lachte. ‘Dus er bestaat een vrouw die hem heeft kunnen temmen? Petje af, hoor.’ Ik zei maar niet dat Alex al eerder had samengewoond. Het maakte dat ik aan Ida moest denken en dat zorgde er weer voor dat ik aan Moos moest denken.
‘Alex en ik hebben hier op het bureau nauw samengewerkt aan het project inbraakpreventie. Ik wil niet onbescheiden overkomen, maar ik was een van de voortrekkers. Er werd destijds nog niet zoveel gedaan aan voorlichting aan burgers. Je broer wilde graag eens langs komen om te kijken hoe wij het hier geregeld hebben. Hij vertelde dat zijn district geteisterd werd door een serie inbraken.’ Hij sneed keurig een stuk brood af en stak dat in zijn mond. Hij wachtte met praten tot hij het had doorgeslikt. ‘En daar komt de moord op Thomas om de hoek kijken. Wij zijn dat project begonnen, omdat wij destijds ook overspoeld werden door inbraken. Thomas was onze belangrijkste verdachte. Hij en een paar vrienden van hem. We waren net bezig met een onderzoek toen hij werd vermoord.’
Het was alsof er een ijskoude hand rond mijn nek werd gelegd. Van ver drong de stem van Mesut tot me door. ‘En dan heb ik het over het serieuze werk, hè? Niet hier en daar een computer, wat geld, een fiets of een fototoestel. Dit was al met al een jaar aan de gang en ik denk dat er voor een bedrag van een halve ton bij elkaar is gejat. Je zou het bijna een baan kunnen noemen.’
‘Hoe kwam Thomas in beeld?’ Ik werkte een hap naar binnen. Kauwen. En doorslikken.
‘Je zou kunnen zeggen dat Thomas en zijn vrienden oude bekenden van ons waren. In het verleden hadden we ze vaak genoeg aangesproken op hun gedrag. Stelletje raddraaiers. Je kent het wel. Jongens, in de puberteit, die zich kapot vervelen in een klein dorp waar niets te beleven valt en rotzooi beginnen te trappen. Het begint klein, een beetje rondhangen bij het schoolplein, waar ze bier drinken, waarna ze vervolgens de flesjes kapotgooien en spelende kinderen zich de volgende dag aan de scherven snijden. Door het dorp fietsen en de zijspiegels van auto’s vernielen. Je kunt het zo gek niet bedenken. En toen dat niet meer de voldoening gaf die ze zochten, begonnen ze met inbreken.’ Hij vertelde dat er bij de zoveelste inbraak iets misging. De man des huizes werd wakker van lawaai beneden, ging poolshoogte nemen en betrapte de inbreker op heterdaad. De inbreker maakte zich uit de voeten, maar de man wist een signalement te geven dat erg overeenkwam met dat van Thomas. ‘Toen vielen ons de schellen van de ogen. Hij reed bijvoorbeeld de dag nadat hij zijn rijbewijs had gehaald al rond in een nieuwe auto. Hij zat nog op school, dus waar haalde hij dat geld vandaan? Zijn ouders kunnen zelf niet eens zo’n auto betalen. We besloten hem in de gaten te houden en hij scheen nooit om geld verlegen te zitten. Liep rond in de nieuwste kleding, zat altijd in de kroeg. Kortom, te veel geld voor zo’n jongen. Als ik zo met geld smeet, dan zouden mijn collega’s onmiddellijk denken dat ik er een lucratief handeltje op na hield. Spijtig genoeg hebben we de zaak nooit rond kunnen krijgen.’