Nacht in Parijs(106)
‘Omdat hij waarschijnlijk zijn bedenkingen heeft. Zoals je al zei: Christian Lavillier is geen vriend van de politiek van zijn broer en…’
‘Marianne is arts,’ onderbrak Saimir haar. ‘Hier staat het. Jarre heeft het woord zelfs onderstreept.’
‘Misschien heeft Jarre ook bedacht dat Guy Lavillier is vergiftigd. Als arts heeft Marianne toegang tot…’
‘Maar wie vermoordt er nou iemand van zijn eigen familie?’ In Saimirs ogen stond ontzetting.
Chantal dacht aan wat hij vannacht had verteld over de solidariteit binnen de Roma-gemeenschap. Dat iedereen elkaar hielp, ook als er geen bloedbanden bestonden, maar dat de familie de spil en as vormde waar alles om draaide. Grootouders, ouders, ooms, tantes, broertjes, zusjes, neefjes en nichtjes. Hoe meer hoe beter. Een besloten kring, veilig als een fort. Zelf was Saimir de middelste van negen kinderen, Radi meegerekend. Zodra hij een baan en een vast inkomen had, wilde hij ook een gezin stichten. Negen kinderen was misschien wat overdreven, maar drie of vier leek hem wel mooi. Overigens hoefde zijn aanstaande echtgenote niet per se een Roma-vrouw te zijn. Hij was een moderne jongen. Hij wilde ook niet op een kamp wonen. Als zijn aanstaande vrouwmaar respect had voor zijn cultuur en…
‘Ik heb Christian Lavilliers telefoonnummer gevonden,’ zei Saimir terwijl hij met het rode boekje wapperde. ‘Hier…’
Chantal zag dat het nummer met 0164 begon. De eerste twee cijfers stonden voor de regio Parijs, de regio waar ze zich nog steeds bevonden, maar ze had geen flauw benul waar ze 64 moest zoeken.
‘En ik weet zelfs waar het is,’ zei Saimir met een schittering in zijn ogen.
‘Waar dan?’
‘Samois-sur-Seine. Ik heb geen jaar overgeslagen.’
Ze wist dat Samois-sur-Seine iets ten noorden van Fontainebleau lag, maar ze begreep zijn opmerking niet.
‘In Samois bevindt zich het graf van Django Reinhardt,’ vervolgde Saimir. ‘Ter nagedachtenis aan de grote meester wordt ieder jaar in het dorp een Manouche-festival georganiseerd. Dit jaar heb ik er voor het eerst zelf gespeeld. Mogen spelen.’ Hij straalde.
Ze kon niet anders dan glimlachen. Vannacht had hij ook verteld over zijn tweede liefde, de muziek, en dat hij de rest van zijn leven gitaar zou blijven spelen. Zelfs wanneer hij straks als Europarlementariër met loodgieterstassen vol stukken thuis zou komen.
‘Staat er ook een adres bij?’ vroeg Chantal.
‘Nee.’
Ze wilde opstaan.
‘Niet doen.’ Hij had haar hand vastgepakt.
‘Wat?’
‘Niet met jouw mobiel,’ zei Saimir, alsof hij voorvoelde wat ze van plan was. ‘Je hebt een abonnement. Voor die schurken is het een kleine moeite om aan je gegevens te komen. Zodra ze die hebben, kunnen ze je overal peilen.’
De schittering in zijn ogen had plaatsgemaakt voor verbetenheid. Net zoals vannacht toen hij haar had gewaarschuwd wat ze wel en niet moest doen om niet gevonden te worden en dat zelfs het afluisteren van haar voicemails een risico inhield. Het waren de enige momenten waarop hij haar angst inboezemde.
‘Mijn laptop is veilig,’ zei hij. ‘We moeten alleen ergens heen waar wifi is. Nog koffie?’ De stralende glimlach was weer terug.
‘Nee, dank je.’
Haar kleren en haren plakten. Ze voelde zich vies. In de koffer in de achterbak lagen handdoeken en een toilettas. Ze had gezien hoe schoon de beek was.
‘Ik ga me even opfrissen.’
Ze stond op, nam de toilettas en een van de handdoeken uit de koffer en begaf zich op weg. Tot haar verrassing liep Saimir even later achter haar aan, een beetje trekkend met zijn linkerbeen, maar verder op zijn dooie gemak, de andere handdoek losjes in zijn hand. Nog even, en hij ging fluiten. Zonder dat hij aanstalten maakte om ergens tussen de struiken af te slaan en haar alleen te laten, bereikten ze de oever van de beek. Kristalhelder water. Zo’n halve meter diep, schatte ze. Een zandbodem zonder keien. De ideale plek. Ze draaide zich om en glimlachte, hopend dat hij de hint zou begrijpen. Maar voor ze iets kon zeggen, trok hij zijn hemd uit en begon zich uit te kleden. Automatisch wendde ze haar blik af. Oké. Wat nu? Een meter of tien verder boog de beek naar links en werd door een paar hoge varens aan het zicht onttrokken. Moest ze hem uitleggen dat ze liever daar een bad wilde nemen?
Achter haar rug klonk een plons.
‘Koud!’ Hij huiverde.
‘O ja?’ riep ze zonder te kijken.
‘Maar wel lekker.’
Ze hoorde hoe hij zich helemaal onderdompelde om daarna als een jonge hond op te springen en het water van zich af te slaan. Ze begon te lopen.
‘Chantal?’
‘Ja…?’
‘Kun je me de shampoo geven?’
Het verzoek klonk volstrekt onschuldig. En redelijk. Uiteindelijk was zij de enige in het bos met een toilettas. Nadat ze zich had omgedraaid, moest ze even slikken, waarna ze snel deed alsof ze niets zag. Ondertussen maalden de gedachten door haar hoofd. Zoals hij daar stond, als een jonge bosgod, het water tot ongeveer halverwege zijn gespierde dijen, zijn geslacht parmantig haar kant op wijzend, terwijl hij allesbehalve de indruk wekte dat hem dat geneerde. Ze moest denken aan zijn verhalen over het kamp en hoe hij was opgegroeid te midden van al die zusjes en nichtjes. Zelf was ze enig kind. Reageerde ze daarom zo spastisch? Snel richtte ze haar blik omhoog. Zijn gladde bovenlijf, zijn armen, schouders en zijn gezicht waar glinsterende waterdruppels van afdropen. O ja… de shampoo. Ze trok de rits van de toilettas open en wierp hem de flacon min of meer blind toe.