Kurt Wallander 04(30)
Opeens schrok hij op. Vanaf de verdieping boven zich hoorde hij het geluid van voetstappen, vervolgens van een blaffende hond. Hij ging snel de kamer uit, liep de keldertrap op en stapte de keuken binnen.
Verbaasd staarde hij naar zijn geüniformeerde collega Peters, die zijn dienst wapen had getrokken en op hem richtte. Achter hem stond een man van een bewakingsbedrijf die aan de riem van een grommende hond trok.
Peters liet zijn wapen zakken. Wallander voelde hoe zijn hart in zijn borst bonkte. Bij de aanblik van het wapen waren de herinneringen die hij al zo lang probeerde kwijt te raken, meteen weer bovengekomen.
Toen werd hij woest.
‘Wat gebeurt hier verdomme?’ snauwde hij.
‘Er ging bij het bewakingsbedrijf een alarm af dat de politie waarschuwde’, antwoordde Peters nerveus. ‘Wij zijn uitgerukt. Ik wist toch niet dat jij hier was.’
Op hetzelfde moment kwam Peters’ collega Norén de keuken binnen. Ook hij had een pistool in zijn hand.
‘Hier is een onderzoek gaande’, zei Wallander terwijl hij merkte dat zijn woede weer wegebde, net zo snel als ze was opgekomen. ‘Meester Torstensson, die zich heeft doodgereden, heeft in dit huis gewoond.’
‘Als het alarm af gaat, dan rukken we uit’, zei de man van het bewakingsbedrijf resoluut.
‘Zet het uit’, zei Wallander. ‘Over een paar uur kunnen jullie het weer aanzetten. Maar we zullen dit eerst samen onderzoeken. We zullen het huis grondig doorlopen.’
‘Dit is hoofdinspecteur Wallander’, legde Peters uit. ‘Je zult hem wel herkennen?’
De bewaker was heel jong. Hij knikte, maar Wallander begreep dat hij hem niet had herkend.
‘Neem de hond mee naar buiten’, zei Wallander. ‘U bent niet meer nodig.’
De bewaker vertrok met de grommende herdershond. Wallander gaf Peters en Norén een hand ter begroeting.
‘Ik hoorde dat je was teruggekomen’, zei Norén. ‘Welkom.’
‘Dank je’, zei Wallander.
‘Toen jij in de ziektewet zat, waren de dingen anders dan anders’, zei Peters.
‘Maar nu ben ik hier’, zei Wallander, terwijl hij probeerde het gesprek een wending te geven in de richting van het lopende onderzoek.
‘De informatie laat wel te wensen over’, zei Norén. ‘Wij kregen te horen dat je in de wao zou gaan. En wanneer dan het alarm van een huis af gaat, reken je er toch niet op dat jij zult opduiken.’
‘Het leven zit vol verrassingen’, antwoordde Wallander.
‘Welkom terug’, zei Peters, terwijl hij zijn hand uitstak.
Voor het eerst kreeg Wallander het gevoel dat de vriendelijkheid die hij ontmoette toch helemaal echt was. Aan Peters was niets gemaakts; zijn woorden waren simpel en overtuigend.
‘Het is een moeilijke tijd geweest,’ zei Wallander, ‘maar dat is nu voorbij. Dat denk ik tenminste.’
Hij verliet de villa en zwaaide naar Peters en Norén toen ze in de politieauto verdwenen. Hij slenterde een poosje in de tuin rond en probeerde zijn gedachten te ontrafelen. Zijn persoonlijke gevoelens waren vervlochten met de gedachten aan wat er met de twee advocaten was gebeurd. Ten slotte besloot hij dat hij nu al een tweede bezoek aan mevrouw Dunér zou afleggen. Hij meende dat hij nu wel enkele vragen voor haar had waarop hij een antwoord moest hebben.
Het was vlak voor twaalven toen hij weer bij haar aanbelde en binnen werd gelaten. Dit keer wilde hij wel een kop thee.
‘Het spijt me dat ik u nu alweer kom storen,’ begon hij, ‘maar ik heb hulp nodig om mij een beeld te vormen van vader en zoon Torstensson. Wie was Gustaf Torstensson? Wie was Sten Torstensson? U hebt dertig jaar lang met de oudste van de twee samengewerkt.’
‘En negentien jaar met Sten Torstensson’, interrumpeerde ze.
‘Dat is een hele tijd’, vervolgde Wallander. ‘Dan leer je mensen wel kennen. Laten we beginnen met Gustaf Torstensson. Beschrijft u hem eens voor mij.’
Haar antwoord kwam als een verrassing.
‘Dat kan ik niet’, zei ze.
‘Waarom niet?’
‘Ik kende hem niet.’
Haar antwoord klonk volledig oprecht. Wallander besloot langzaam te werk te gaan, de tijd te nemen die hij, ongeduldig als hij was, niet meende te hebben.
‘Mevrouw Dunér, ik hoop dat u begrijpt dat ik dat een vreemd antwoord vind’, zei Wallander. ‘Dat u een man met wie u dertig jaar hebt samengewerkt niet zou kennen.’
‘Niet mét hem’, antwoordde ze. ‘Vóór hem. Dat is een groot verschil.’
Wallander knikte.
‘Ook al kende u Gustaf Torstensson niet, dan moet u toch veel over hem weten’, vervolgde hij. ‘En dat moet u vertellen. Anders zullen we de moord op zijn zoon nooit kunnen oplossen.’