Reading Online Novel

Kurt Wallander 04(29)



Timmermansgatan 26.

Dat was een van de oudste en welvarendste villawijken van Ystad, achter het regimentsterrein, ter hoogte van Sandskogen. Hij belde het advocatenkantoor en sprak met Sonja Lundin. Zij wist te vertellen dat de sleutels van de villa op het kantoor lagen. Hij verliet het politiebureau en zag dat er opklaringen waren ontstaan tussen de zware regenwolken. De lucht was zuiver en hij merkte dat hij de eerste koele flarden inademde van de winter die eraan kwam. Toen hij zijn auto voor het gele stenen gebouw tot stilstand bracht, kwam Sonja Lundin naar buiten om hem de sleutels te geven.

Hij reed twee keer fout voordat hij het juiste adres vond. De grote bruin geverfde houten villa lag diep in een tuin verscholen. Hij duwde het piepende hek open en begon over de met grind bedekte inrit te lopen. Het was stil en hij had het gevoel alsof de stad ver weg was. Een wereld in een wereld, dacht hij terwijl hij rondkeek. Torstenssons Advocatenkantoor moest een zeer winstgevende instelling zijn geweest. Duurdere huizen dan dit schenen in Ystad nauwelijks te krijgen te zijn. De tuin was goed onderhouden, maar eigenaardig levenloos. Verspreide loofbomen, kort gehouden struikgewas, fantasieloos samengestelde bloembedden. Hij kon zich indenken dat een advocaat op leeftijd misschien behoefte had zich te omringen met rechte lijnen, in een conventioneel tuin patroon ondergebracht, zonder verrassingen of improvisaties. Hij herinnerde zich vaag dat hij ooit had gehoord dat meester Gustaf Torstensson een man was die de manier van proces voeren in de rechtszaal tot het Hooglied der verveling had ontwikkeld. Door kwaadwillende tegenstrevers werd beweerd dat hij een cliënt vrijgesproken kon krijgen, doordat de officieren van justitie het opgaven uit pure wanhoop over hun herkauwende, passieloze tegenstander. Hij besloot bij Per Åkeson te informeren naar zijn ervaringen met Gustaf Torstensson. Ze moesten elkaar door de jaren heen vaak zijn tegengekomen.

Hij liep de stoep op naar de voordeur en zocht naar de goede sleutel om de deur open te maken. Er zat een geavanceerd cilinderslot op van een model dat hij nooit eerder had gezien. Hij kwam in een grote hal waar een brede trap achterin naar de bovenverdieping voerde. Voor de ramen hingen zware gordijnen die gesloten waren. Toen hij er een opentrok, ontdekte hij dat het raam van tralies was voorzien. Een eenzame man op leeftijd met de onontkoombare angst van de ouderdom? vroeg hij zich af. Of heeft hij hierbinnen iets wat hij beschermt, afgezien van zichzelf? Is de angst iets wat zijn oorzaak vindt buiten deze muren? Hij liep het grote huis door, eerst over de benedenverdieping met de bibliotheek, waar familieportretten dreigend op de achtergrond aanwezig waren, en de grote gecombineerde woon- en eetkamer. Alles, van de vloerbedekking tot de meubels, was in dezelfde donkere kleuren uitgevoerd; het gaf hem een gevoel van zwaarmoedigheid en stilte, nergens ontdekte hij een glimp van lichtere stof, van vrolijkheid die een glimlach kon ontlokken.

Hij liep verder, de trap op naar de bovenverdieping. Logeerkamers met bedden die met mooi beddengoed waren opgemaakt, verlaten als in een hotel dat tijdens de wintermaanden gesloten is. Verwonderd ontdekte hij dat ook de deur van Gustaf Torstenssons slaapkamer aan de binnenkant een traliehek had. Hij liep de trap weer af; het huis gaf hem een onprettig gevoel. Hij ging aan de keukentafel zitten met zijn hand onder zijn kin. Het getik van een keukenklok was het enige wat je kon horen.

Gustaf Torstensson was 69 jaar geweest toen hij stierf. De laatste vijftien jaar, na de dood van zijn vrouw, had hij alleen gewoond. Sten Torstensson was hun enige kind geweest. Te oordelen naar een replica van een olieverfschilderij in de bibliotheek was de familie in haar voorgeslacht verwant aan de legeraanvoerder Lennart Torstensson, die zich in de Dertigjarige Oorlog op een twijfelachtige manier had onderscheiden. Wallander kon zich uit zijn schooltijd vaag herinneren dat de wreedheid van de man ten opzichte van de boerenbevolking in de gebieden waar zijn leger doorheen stampte, haar weerga niet kende.

Wallander stond op en liep de keldertrap af. Ook hier heerste een pietluttige orde. In het achterste deel van de kelderverdieping, achter de ruimte voor de verwarmingsketel, ontdekte Wallander een stalen deur die op slot zat. Hij probeerde de sleutels aan de bos tot hij de juiste gevonden had. De kamer daarbinnen had geen ramen en Wallander gleed met zijn vingers zoekend langs de muur tot hij het lichtknopje had gevonden.

De kamer was verrassend groot. Langs de muren stonden rijen open kasten, gevuld met Oost Europese iconen. Zonder ze aan te raken begon Wallander rond te lopen om ze van dichtbij te bekijken. Hij was geen kenner, was nooit echt geïnteresseerd geweest in antiquiteiten, maar hij vermoedde wel dat de iconenverzameling zeer waardevol was. Dat zou dus de tralies en de sloten kunnen verklaren, met uitzondering misschien van het hek aan de binnenkant van de slaapkamerdeur. Wallanders gevoel van onbehagen nam toe. Hij had het gevoel dat hij binnen keek in het innerlijke landschap van een rijke man, van iemand die door het leven in de steek was gelaten, zich in zijn huis had laten opsluiten, beheerst door een begerigheid die zich manifesteerde in een ontelbaar aantal madonnagestaltes.