Reading Online Novel

Kurt Wallander 04(16)



‘Er zijn maar één of misschien twee personen die daar een antwoord op kunnen geven’, zei Martinson.

‘Die moeten we pakken’, zei Wallander. ‘Ik ben van plan naar het kantoor te rijden en eens rond te kijken.’

‘Mevrouw Dunér is natuurlijk zwaar aangeslagen’, zei Martinson. ‘In nog geen maand tijd is haar hele bestaan ingestort. Eerst komt de oude Torstensson om. En ze is nauwelijks klaar met het regelen van alle dingen rond zijn begrafenis of zijn zoon wordt vermoord. Ondanks het feit dat ze in een shock verkeert, schijn je kennelijk verbazingwekkend goed met haar te kunnen praten. Haar adres staat in het verslag van het gesprek dat Svedberg met haar gevoerd heeft.’

‘Stickgatan 26’, zei Wallander. ‘Achter Hotel Continental. Ik zet mijn auto daar wel eens neer.’

‘Ik vraag me af of dat niet verboden is’, zei Martinson.

Wallander haalde zijn jas op en verliet daarna het politiebureau. Het meisje achter de receptie had hij nog nooit eerder gezien. Hij bedacht dat hij eigenlijk had moeten blijven staan om zich voor te stellen. Niet in de laatste plaats om te horen of de oude getrouwe Ebba was gestopt of ’s avonds werkte, maar hij liet het maar zoals het was. De uren die hij op deze dag tot nu toe op het politiebureau had doorgebracht, waren oppervlakkig gezien weinig opwindend geweest, maar dat kwam niet overeen met de hoogspanning die hij vanbinnen onderging. Hij merkte dat hij er behoefte aan had om alleen te zijn. Gedurende een lange periode had hij de meeste tijd zonder gezelschap doorgebracht. Hij had tijd nodig om dat te ontwennen. Hij reed de helling af in de richting van het ziekenhuis en voelde heel even een vaag verlangen terug naar de eenzaamheid van Skagen, naar het patrouillekantoor dat hij in afzondering had ingericht en naar het wachtlopen waarbij hij gegarandeerd niet hoefde in te grijpen.

Maar dat was voorbij; hij was weer aan het werk.

Ik ben het niet meer gewend, dacht hij. Dat gaat echter wel over, ook al kost het tijd.

Het advocatenkantoor was gevestigd in een geelgepleisterd stenen huis aan de Sjömansgata, niet ver van de oude schouwburg, waarvan de renovatie binnenkort voltooid zou zijn. Er stond een politieauto voor de deur geparkeerd, en op het trottoir aan de overkant stonden enkele toeschouwers te praten over wat er gebeurd was. Er stond een stevige wind vanaf zee en Wallander rilde toen hij uit zijn auto stapte. Hij opende de zware buitendeur en liep bijna tegen Svedberg op, die net naar buiten kwam.

‘Ik was net van plan iets te eten te halen’, zei hij.

‘Doe dat’, antwoordde Wallander. ‘Ik zal hier nog wel even blijven.’

In een voorkamer zat een jonge klerk niets te doen. Ze keek bang. Wallander herinnerde zich van het onderzoek dat ze Sonja Lundin heette en pas een paar maanden bij het advocatenkantoor in dienst was. Ze had geen informatie van belang voor het onderzoek kunnen verstrekken.

Wallander gaf haar een hand en stelde zich voor.

‘Ik wil alleen even rondkijken’, zei hij. ‘Is mevrouw Dunér er niet?’

‘Ze zit thuis te huilen’, zei het meisje eenvoudigweg.

Wallander wist opeens niet wat hij moest zeggen.

‘Dit overleeft ze nooit’, vervolgde Sonja Lundin. ‘Zij gaat vast ook dood.’

‘Dat moeten we toch niet denken’, zei Wallander, maar hij hoorde zelf hoe hol zijn woorden klonken.

Torstenssons advocatenfirma was het werkterrein van eenzame mensen, dacht hij. Gustaf Torstensson was meer dan vijftien jaar weduwnaar geweest, zijn zoon Sten was dus al net zo lang moederloos en bovendien vrijgezel. Mevrouw Dunér was sinds het begin van de jaren zeventig gescheiden. Drie eenzame mensen die elkaar dag in dag uit tegenkwamen. En nu waren twee van hen dood en de overgeblevene was eenzamer dan ooit. Wallander kon het best begrijpen als mevrouw Dunér thuis zat te huilen.

De deur van de vergaderkamer was gesloten. Wallander kon binnen gemompel horen. Op de deuren aan weerszijden van de vergaderkamer las hij de namen van de twee advocaten, sierlijk afgedrukt op glimmende messing platen.

In een plotselinge opwelling opende hij eerst de deur van Gustaf Torstenssons kamer. De gordijnen waren gesloten en de kamer was in het duister gehuld. Hij trok de deur achter zich dicht en deed het licht aan. Er hing een vage geur van sigarenrook in de kamer. Wallander liet zijn blik ronddwalen en bedacht dat het was alsof hij een andere tijd betrad. Zware leren banken, een marmeren tafel, kunst aan de wanden. Hij realiseerde zich dat hij die mogelijkheid over het hoofd had gezien; dat degenen die Sten Torstensson hadden vermoord misschien op kunstvoorwerpen uit waren geweest. Hij ging vlak voor een van de schilderijen staan en probeerde de handtekening te ontcijferen, terwijl hij tegelijkertijd probeerde in te schatten of het hier een origineel of een kopie betrof. Zonder de handtekening te kunnen duiden of de echtheid te kunnen bepalen, liet hij het schilderij in de steek en hij liep de kamer rond. Een grote wereldbol stond naast het kloeke bureau. Afgezien van een paar pennen, een telefoon en een dictafoon stond er niets op. Hij ging in de comfortabele bureaustoel zitten en bleef rondkijken, terwijl hij tegelijkertijd opnieuw dacht aan wat Sten Torstensson had gezegd toen ze koffiedronken in het Kunstmuseum in Skagen.