Kurt Wallander 04(142)
Toen hij op de bank zat, besloot hij dat hij in dat geval de verantwoordelijkheid voor het onderzoek zou neerleggen. Martinson moest het dan maar overnemen. Dat was niet alleen redelijk, dat was ook nodig. Hijzelf was degene die had verlangd en erop had aangedrongen dat ze zich zouden concentreren op Alfred Harderberg als het hoofdspoor. Hij zou met het onderzoek tot op de bodem gaan en wanneer hij weer bovenkwam, zou Martinson de verantwoordelijkheid overnemen.
Toen hij ten slotte weer naar bed ging, sliep hij onrustig. Zijn dromen spatten uiteen en vloeiden in andere over; in een en hetzelfde beeld kon hij de glimlachende Alfred Harderberg en de altijd even serieuze Baiba Liepa zien.
Het was zeven uur toen hij wakker werd en hij slaagde er niet in opnieuw in slaap te vallen. Hij zette koffie en dacht aan de brief van Baiba. Vervolgens ging hij aan de keukentafel zitten om de autoadvertenties in Ystads Allehanda te lezen. Hij had nog steeds niets van zijn verzekeringsmaatschappij gehoord. Björk had echter beloofd dat hij zolang het nodig was een auto van de politie kon gebruiken. Even over negenen verliet hij zijn flat. Er waren geen wolken aan de hemel en het was drie graden boven nul. Hij besteedde enkele uren aan het langsrijden bij verschillende autohandelaren in de stad. Lang bleef hij om een Nissan heen lopen waarvan hij wenste dat hij zich die kon veroorloven. Op weg naar huis parkeerde hij op Stortorget en liep hij naar de muziekwinkel aan Stora Östergatan. Het aanbod van operamuziek was slecht. Met tegenzin nam hij genoegen met een cd waarop een verzameling beroemde opera-aria’s stond. Vervolgens deed hij boodschappen en reed hij naar huis. Het duurde nog uren voordat hij Kurt Ström op Svarta vägen zou ontmoeten.
Het was vijf minuten voor drie toen Wallander de auto stopte voor het rode poppenhuis in Sandskogen. Hij stapte uit en liep het hek door, maar toen hij op de deur klopte kreeg hij geen antwoord. Terwijl hij wachtte, liep hij in de tuin rond. Toen het halfvier was geworden begon hij een toenemende ongerustheid te voelen. Instinctief voelde hij dat er iets gebeurd was. Hij wachtte tot kwart over vier. Toen liet hij een berichtje voor Ström achter op een afgescheurde envelop die hij in zijn auto had gevonden en stopte dat onder de deur. Hij vermeldde zijn eigen telefoonnummer en dat van het politiebureau. Hij reed terug naar de stad, zich onderwijl afvragend wat hij moest doen. Kurt Ström was voor eigen rekening op pad; die wist dat hij zichzelf moest redden. Wallander twijfelde er ook niet aan dat hij in staat was zich te bevrijden uit netelige situaties waarin er eisen aan hem gesteld werden. Toch werd hij de hele tijd ongeruster. Nadat hij had vastgesteld dat er van het rechercheteam verder niemand op het politiebureau aanwezig was, ging hij naar zijn kantoor. Hij belde Martinson thuis op. Diens vrouw vertelde dat Martinson met hun ene dochter naar het zwembad was. Hij stond op het punt Svedberg te bellen toen hij van gedachten veranderde en het nummer van Ann-Britt Höglund intoetste. Haar man nam de telefoon op. Toen ze zelf aan het toestel kwam, vertelde Wallander dat Kurt Ström niet op de afgesproken tijd was opgedoken.
‘Wat betekent dat?’ vroeg ze.
‘Ik weet het niet’, antwoordde Wallander. ‘Waarschijnlijk niets. Maar ik ben ongerust.’
‘Waar zit je?’
‘Op mijn kantoor.’
‘Wil je dat ik kom?’
‘Dat is niet nodig. Maar als er iets gebeurt, bel ik weer.’
Hij beëindigde het gesprek en bleef wachten. Toen het halfzes was keerde hij naar Svarta vägen terug. Met zijn zaklamp scheen hij in de richting van de deur. Een punt van de envelop stak naar buiten. Kurt Ström was nog steeds niet gekomen. Wallander had een mobiele telefoon meegenomen en belde het telefoonnummer van Kurt Ström bij Glimminge. Hij liet de bel vaak overgaan, maar kreeg geen gehoor. Hij was er nu zeker van dat er iets was gebeurd. Hij besloot weer naar het politiebureau terug te rijden en contact met Per Åkeson op te nemen.
Net toen hij voor het verkeerslicht op Österleden was gestopt, ging zijn mobiele telefoon.
‘Een man die Sten Widén heet moet jou hebben’, zei de dienstdoende agent op het bureau. ‘Heb je z’n nummer?’
‘Dat heb ik’, zei Wallander. ‘Ik bel hem meteen.’
Het licht was inmiddels op groen gesprongen en achter hem toeterde boos een automobilist. Wallander ging aan de kant van de weg staan. Daarna toetste hij het nummer van Sten Widén in. Een van de stalmeisjes nam op.
‘Bent u Roger Lundin?’ vroeg het meisje.
‘Ja’, antwoordde Wallander verbaasd. ‘Dat ben ik.’
‘Ik moest doorgeven dat Sten onderweg is naar uw huis in Ystad.’
‘Hoe laat is hij vertrokken?’
‘Een kwartier geleden.’