Kurt Wallander 04(114)
‘Dat is nieuw voor mij.’
‘Ze ontmoetten elkaar bij een vereniging die zich bezighield met het bestuderen van icoonschilderingen.’
‘Ik kende die vereniging wel, maar ik wist niet dat degene die die dreigbrieven schreef daar lid van was.’
Wallander zette zijn koffiekopje weg.
‘Dan zal ik u niet langer storen’, zei hij, terwijl hij opstond.
Zij bleef zitten en keek hem verbaasd aan.
‘Hebt u mij helemaal niets te vertellen?’ vroeg ze.
‘We weten nog steeds niet wie de twee advocaten heeft omgebracht’, antwoordde Wallander. ‘We weten ook niet waarom. Wanneer we dat weten, zullen we ook weten wat de redenen zijn voor wat er in uw tuin is gebeurd.’
Ze stond op en pakte zijn arm.
‘U moet ze oppakken’, zei ze.
‘Ja’, zei Wallander. ‘Dat moeten we zeker. Maar dat kan nog even duren.’
‘Voordat ik doodga, moet ik weten wat er gebeurd is.’
‘Zodra ik iets te vertellen heb, zal ik dat doen’, zei hij, maar hij hoorde zelf hoe onbevredigend zijn antwoord in haar oren moest klinken.
Wallander reed naar het politiebureau en probeerde Björk te pakken te krijgen. Toen hij te horen kreeg dat deze zich in Malmö bevond, ging hij naar Svedbergs kamer en vroeg hem uit te zoeken waarom de bewaking voor mevrouw Dunérs huis het liet afweten.
‘Denk je echt dat er iets kan gebeuren?’ vroeg Svedberg.
‘Ik denk niks,’ antwoordde Wallander, ‘maar er is al meer dan genoeg gebeurd.’
Wallander wilde net weggaan toen Svedberg hem een briefje gaf.
‘Er heeft iemand gebeld die zei dat ze Lisbeth Norin heette’, zei hij. ‘Je kunt haar op dit nummer bereiken. Ze zou er nog tot vijf uur zijn.’
Wallander zag dat het een nummer in Malmö was en niet in Göteborg. Hij liep naar zijn kantoor en belde. Een oudere man nam op. Even later kwam Lisbeth Norin aan de telefoon. Wallander stelde zich voor.
‘Toevallig ben ik een paar dagen in Malmö’, zei Lisbeth Norin. ‘Ik ben op bezoek bij mijn oude vader, die zijn dijbeen heeft gebroken. Ik heb mijn antwoordapparaat gebeld en hoorde dat u had geprobeerd mij te bereiken.’
‘Ik zou met u willen praten’, zei Wallander. ‘Maar liever niet over de telefoon.’
‘Waar gaat het over?’
‘Ik heb een paar vragen in verband met een onderzoek’, zei Wallander. ‘Ik werd op u attent gemaakt door dokter Strömberg in Lund.’
‘Ik heb morgen tijd’, zei ze. ‘Maar dan moet het wel hier in Malmö.’
‘Dan kom ik naar u toe’, antwoordde Wallander. ‘Zou tien uur u schikken?’
‘Dat is goed.’
Ze gaf hem een adres in het centrum van Malmö. Toen ze het gesprek hadden beëindigd, bleef Wallander zitten en vroeg hij zich af hoe het kon dat een man op leeftijd die zijn dijbeen had gebroken als eerste de telefoon opnam.
Daarna realiseerde hij zich dat hij erge honger had. Het was al laat in de middag. Hij besloot thuis verder te werken. Er was nog steeds veel materiaal over Alfred Harderbergs zakenimperium waarvoor hij niet de tijd had gehad om het door te nemen. Hij zocht in een la een plastic tas en vulde die met mappen. Bij de receptie zei hij tegen Ebba dat hij de rest van de dag thuis te bereiken was.
Hij stopte bij een levensmiddelenzaak om boodschappen te doen. In de tabakszaak ernaast kocht hij vijf krasloten.
Toen hij thuiskwam, bakte hij bloedworst en dronk hij een pilsje. Tevergeefs zocht hij naar de pot vossebessenjam die hij nog meende te hebben.
Na de maaltijd waste hij af en kraste hij zijn loten. Hij had niets gewonnen. Hij besloot die dag niet nog meer koffie te drinken en ging in plaats daarvan op zijn onopgemaakte bed liggen om uit te rusten; daarna zou hij beginnen met het bestuderen van de inhoud van de plastic zak.
Hij werd wakker van het gerinkel van de telefoon. Toen hij op de wekker naast zijn bed keek, begreep hij dat hij uren geslapen had. Het was tien over negen.
Sten Widén was aan de telefoon.
‘Ik bel uit een telefooncel’, zei hij. ‘Ik dacht dat je wel zou willen weten dat Sofia het baantje heeft gekregen. Ze moet morgen beginnen.’
Opeens was Wallander klaarwakker.
‘Mooi’, zei hij. ‘Wie heeft haar aangenomen?’
‘Een vrouw die Karlén heette.’
Wallander herinnerde zich zijn eerste bezoek aan kasteel Farnholm.
‘Anita Karlén’, zei hij.
‘Twee rijpaarden’, zei Sten Widén. ‘Zeer kostbare. Daar moet zij voor gaan zorgen. Met het loon was ook niks mis. De stal is klein, maar er is een eenkamerappartement. Ik geloof dat Sofia je een stuk aardiger is gaan vinden nu ze deze kans heeft gekregen.’
‘Mooi’, zei Wallander.