Reading Online Novel

Kurt Wallander 04(115)



‘Ze zou mij over een paar dagen bellen’, vervolgde Sten Widén. ‘Er is alleen één probleem: ik weet je naam niet meer.’

Ook Wallander moest even nadenken voordat hij het weer wist.

‘Roger Lundin’, zei hij.

‘Ik zal het opschrijven.’

‘Ik denk dat ik dat ook maar moet doen. Het is trouwens van belang dat ze niet vanaf het kasteel belt, maar net zoals jij, uit een telefooncel.’

‘Er was telefoon in het appartement. Waarom zou ze die niet gebruiken?’

‘Die kan afgeluisterd worden.’

Wallander kon Sten Widén in de telefoon horen ademen.

‘Ik geloof dat jij niet goed bij je hoofd bent’, zei hij.

‘Eigenlijk zou ik ook voorzichtig moeten zijn met mijn eigen telefoon’, zei Wallander. ‘Maar wij controleren onze lijnen regelmatig.’

‘Wie is Alfred Harderberg? Een monster?’

‘Een vriendelijke, zongebruinde en glimlachende man’, zei Wallander. ‘Hij is bovendien elegant gekleed. Monsters kunnen er op verschillende manieren uitzien.’

Er begon een toon te weerklinken in de telefoon.

‘Ik bel je’, zei Sten Widén.

Het gesprek werd afgebroken. Wallander dacht erover na of hij Ann-Britt Höglund thuis zou opbellen om te vertellen hoe het gegaan was. Maar hij liet het rusten. Het was al laat.

De rest van de avond zat hij over de inhoud gebogen van de plastic zak die hij mee naar huis had genomen. Tegen middernacht haalde hij zijn oude schoolatlas te voorschijn om een aantal van de exotische plaatsnamen op te zoeken tot waar de armen van Alfred Harderbergs imperium zich uitstrekten. Hij besefte dat de omvang van diens activiteiten enorm was. Tegelijkertijd keerde het sluipende gevoel van onrust weer terug dat hij bezig was het onderzoek en zijn medewerkers totaal in de verkeerde richting te sturen. Misschien dat er toch een heel andere oplossing bestond voor de vraag waarom de twee advocaten omgebracht waren?

Om één uur ging hij naar bed. Hij bedacht dat het langgeleden was dat Linda iets van zich had laten horen. Maar hijzelf had haar allang moeten bellen.

Dinsdag 23 november was een mooie, heldere herfstdag.

Wallander had deze ochtend van zichzelf mogen uitslapen. Even na achten belde hij naar het politiebureau om te zeggen dat hij naar Malmö zou rijden. Daarna bleef hij tot negen uur met een kop koffie in bed liggen luieren. Na een snelle douche verliet hij zijn flat en reed hij naar Malmö. Het adres dat Lisbeth Norin hem had opgegeven lag in het centrum van Malmö in de buurt van Triangeln. Hij zette zijn auto in de parkeergarage achter Hotel Sheraton en klokslag tien uur belde hij aan bij het adres dat hem was opgegeven. Een vrouw van wie hij dacht dat ze ongeveer van zijn eigen leeftijd was, deed open. Ze was gekleed in een bont joggingpak en Wallander dacht heel even dat hij fout zat. Ze beantwoordde niet aan het beeld dat hij zich naar aanleiding van haar stem aan de telefoon gevormd had en ze beantwoordde ook niet aan zijn algemene en in wezen bevooroordeelde instelling ten aanzien van journalisten.

‘Bent u de politieman?’ vroeg ze vrolijk. ‘Ik had gedacht dat ik een man in uniform zou zien.’

‘Dat kan ik u helaas niet bieden’, zei Wallander.

Ze nodigde hem binnen. De woning was oud met hoge plafonds. Ze stelde hem voor aan haar vader, die met zijn been in het gips in een stoel zat. Het viel Wallander op dat de man een draadloze telefoon op zijn schoot had liggen.

‘Ik herken u’, zei de man in de stoel. ‘Een jaar of wat geleden werd er veel over u geschreven in de kranten. Of verwar ik u nu met iemand anders?’

‘Nee, dat kan wel kloppen’, antwoordde Wallander.

‘Er was iets met een auto die uitbrandde op de brug naar Öland’, vervolgde de man. ‘Ik herinner het me, omdat ik zeeman ben geweest in de tijd dat er nog geen brug in de weg stond.’

‘De kranten overdrijven’, zei Wallander ontwijkend.

‘Het staat me bij dat u werd beschreven als een bijzonder succesvol politieman?’

‘Dat klopt’, interrumpeerde Lisbeth Norin. ‘Ik herken u nu ook van de foto’s in de kranten. Zat u niet ook in een paar praatprogramma’s op televisie?’

‘Absoluut niet’, zei Wallander. ‘U verwart mij vast met iemand anders.’

Lisbeth Norin begreep dat hij het liefst een punt achter dit gespreksonderwerp wilde zetten.

‘Laten we in de keuken gaan zitten’, zei ze.

De herfstzon scheen door het hoge raam naar binnen. Een poes lag opgerold tussen de bloempotten te slapen. Hij accepteerde een kop koffie en ging zitten.

‘Mijn vragen zullen niet bijzonder nauwkeurig zijn’, zei Wallander. ‘Uw antwoorden zullen waarschijnlijk een stuk interessanter zijn. Laat ik alleen zeggen dat we in Ystad op dit moment bezig zijn met het onderzoek naar één, of mogelijk twee moorden, waarbij er bepaalde aanwijzingen zijn dat het transport of de illegale verkoop van menselijke organen een rol spelen. Of dat van beslissend belang is of niet, daar kan ik niet op ingaan. Helaas kan ik om onderzoekstechnische redenen niet gedetailleerder zijn.’