Reading Online Novel

Kurt Wallander 04



1

Mist.

Net een geruisloos sluipend roofdier, dacht hij. Ik zal er nooit aan wennen. Ook al woon ik mijn hele leven al in de provincie Skåne, waar de mist de mensen voortdurend met onzichtbaarheid omhult.

Het was 11 oktober 1993, negen uur ’s avonds.

De mist kwam snel opzetten vanaf zee. Hij zat in zijn auto op weg terug naar Ystad en was juist Brösarps Backar gepasseerd toen hij rechtstreeks het wit in reed.

De angst binnen in hem was meteen heel groot.

Ik ben bang voor mist, dacht hij, maar eigenlijk zou ik bang moeten zijn voor de man die ik net op kasteel Farnholm heb bezocht. De vriendelijke man met de angstaanjagende medewerkers, die zich altijd discreet opstellen op de achtergrond waar hun gezichten in de schaduwen verdwijnen. Eigenlijk zou ik aan hem moeten denken en aan wat ik nu weet dat zich verborgen houdt achter zijn vriendelijke glimlach en zijn onberispelijkheid van een boven iedere verdenking verheven burger. Voor hem zou ik bang moeten zijn. Niet voor de mist die komt aansluipen vanuit de Golf van Hanö. Nu ik weet dat hij er niet voor terugdeinst mensen die hem in de weg lopen om te brengen.

Hij zette de ruitenwissers aan om het vocht van de voorruit te vegen. Hij hield niet van autorijden in het donker. In de weerspiegelingen van de koplampen op de rijbaan had hij moeite om de hazen te onderscheiden die voor hem wegschoten.

Eén keer, meer dan dertig jaar geleden, had hij een haas aangereden. Dat was op de weg naar Tomelilla, op een avond in het vroege voorjaar. Hij kon zich nog herinneren hoe zijn voet tevergeefs naar het rempedaal was geschoten, vervolgens de doffe bons tegen de carrosserie. Hij was gestopt en uit de auto gestapt. De haas had achter hem op de weg met zijn achterpoten liggen spartelen. Het bovenlichaam was verlamd geweest, de ogen van de haas hadden hem onafgebroken aangekeken. Hij had zichzelf gedwongen aan de kant van de weg een steen te zoeken en zijn ogen dichtgeknepen toen hij op de kop van de haas sloeg. Vervolgens was hij zonder om te kijken terug gesneld naar zijn auto.

Hij was de ogen van de haas en de wild spartelende achterpoten nooit vergeten. Het was een beeld dat hij nooit had kunnen kwijtraken. Het kwam steeds terug, vaak wanneer hij er helemaal niet op voorbereid was.

Hij probeerde het gevoel van onlust van zich af te schudden.

Een haas die al dertig jaar dood is kan een mens achtervolgen zonder kwaad aan te richten, dacht hij. Ik heb mijn handen al vol genoeg aan de levenden.

Opeens merkte hij dat hij vaker dan anders een blik in zijn achteruitkijkspiegel wierp.

Ik ben bang, dacht hij weer. Ik realiseer me nu pas dat ik op de vlucht ben. Ik vlucht voor datgene waarvan ik nu weet dat het zich achter de muren van kasteel Farnholm verborgen houdt. En ik weet dat zij weten dat ik het weet. Maar hoeveel? Genoeg om zich zorgen te maken dat ik de eed van geheimhouding zal breken die ik als pas afgestudeerde advocaat ooit heb afgelegd? In een ver verleden, toen die eed nog een heilige plicht betekende. Zijn ze bang voor het geweten van een oude advocaat?

Zijn achteruitkijkspiegel was donker. Hij was alleen in de mist. Over een uurtje zou hij terug zijn in Ystad.

Die gedachte stemde hem even wat opgewekter. Ze waren hem dus niet gevolgd. Morgen zou hij besluiten wat hij moest doen. Hij zou met zijn zoon praten, die ook zijn medewerker en de mede-eigenaar van het advocatenkantoor was. Er was altijd een oplossing, dat had hij geleerd in zijn leven. Die zou er nu ook zijn.

Zijn hand tastte in de duisternis tot hij de radio vond. Een mannenstem die over nieuwe resultaten van genetisch onderzoek sprak, vulde de auto. De woorden stroomden door zijn bewustzijn zonder te blijven hangen. Hij keek op het klokje, bijna halftien. In het achteruitkijkspiegeltje was het nog steeds donker. De mist leek steeds dichter te worden. Toch voerde hij de druk op het gaspedaal voorzichtig op. Met iedere kilometer waarmee hij zich verder van kasteel Farnholm verwijderde, voelde hij zich rustiger worden. Misschien maakte hij zich ondanks alles toch onnodig zorgen?

Hij probeerde zichzelf te dwingen helder te denken.

Hoe was het begonnen? Een routinegesprek aan de telefoon, een briefje op zijn bureau waarin gevraagd werd of hij contact met een man wilde opnemen over een zakelijk contract dat gecollationeerd moest worden en waar haast bij was. De naam had hem niets gezegd, maar hij had gebeld; een klein advocatenkantoor in een onbeduidende Zweedse stad kon het zich niet veroorloven cliënten ongezien te weigeren. Hij kon zich de stem aan de telefoon nog herinneren: beschaafd, met een Midden-Zweeds accent, maar tegelijkertijd met de besliste toon van iemand die gewend is zijn leven in kostbare tijd te meten. De man had uitgelegd waar het om ging: een gecompliceerde transactie met een rederij die op Corsica geregistreerd stond en een serie cementtransporten naar Saudi-Arabië, waar een van zijn bedrijven als agent voor Skanska optrad. Op de achtergrond waren er vage toespelingen geweest op een enorme moskee die in Khamis Mushayt gebouwd zou worden. Of misschien was het een universiteit in Jeddah geweest.