Inside Out(66)
Ik verliet Domotor en klom naar niveau vier. Eenmaal bij mijn schatkistje pakte ik mijn kam. Het was een prachtig geschenk, dat eigenlijk gebruikt zou moeten worden. Nadat ik de tanden had geteld, stopte ik de kam in mijn gereedschapsriem en ging weer naar beneden.
Zodra ik een warm plekje had gevonden in de schacht, viel ik in slaap. Als ik de Koningin van de Buizen was, zou ik toch eens een betere troon moeten eisen. Dromen over Buiten wervelden door mijn hoofd. De Poort zweefde voor me, maar bleef altijd even ver weg, hoe snel ik ook rende.
Mijn chef stond me op te wachten aan het begin van mijn dienst. Ze keek me boos aan, en ik wist dat het niet goed zat. Dat klopte. Ze rukte mijn arm naar zich toe en klikte een rode polsband om mijn linkerpols. Het ding beet in mijn huid.
‘Omdat je je dienst niet hebt afgerond. Leg uit,’ beval ze, ‘en kom niet weer met die smoes over een kapotte trol. Je trol is in perfecte staat aangetroffen in de ventilatieschacht, maar niemand kon jou vinden.’
Ik dacht snel na. ‘Ik ben in slaap gevallen.’
‘Waar?’
‘Ventilatieschacht zeventien.’
‘Je liegt.’ Ze haalde de dop van een viltstift en schreef het getal tien op de polsband. ‘Meld je bij Emek in de afvalcentrale voor tien uur extra dienst. Je kunt het in twee delen van vijf uur doen tijdens je volgende twee vrije periodes.’
‘Maar dat is –’
‘Laat Emek de polsband tekenen en kom na de bijeenkomst naar me toe. Als je niet gehoorzaamt, zul je op permanente basis worden toegevoegd aan Emeks team.’
Haar straf was extreem zwaar voor een eerste overtreding. ‘Maar –’
‘Míjn chef was niet erg blij met je verdwijning. Dus nu heb ík een slechte aantekening. Ik houd je in de gaten.’
Ze hield woord en bleef daar staan tot ik de trol de schacht in had getild, en ze wachtte me op bij elke overstap die ik moest maken tijdens de volgende tien uur. Ik dacht dat ze me ook zou volgen naar de afvalcentrale in Sector H1, maar ze keek alleen of ik wel de juiste kant op ging.
Emek lachte breed toen ik aan kwam lopen. Er sijpelde bloed onder de felrode polsband aan mijn linkerpols vandaan. ‘Welkom bij de strontruimers. Pak een overall en een plopper en volg Rat. Hij is je partner.’
‘Rat?’
Hij wees naar een jonge sloof. Ondanks zijn naam droeg Rat een schone overall en was zijn kortgeknipte bruine haar netjes gekamd. Hij bleef opgewekt, zelfs toen we een prop uit een riool haalden die ongelooflijk smerig stonk. Mijn ogen begonnen te tranen en ik raakte bijna de inhoud van mijn maag kwijt.
Om mezelf af te leiden vroeg ik hem: ‘Hoe kom je aan de naam Rat?’
‘Dat is mijn bijnaam. Ik heet eigenlijk Mark.’
‘Oké, dus hoe kom je aan die bijnaam?’
‘De ratten mogen me. Ik zorg dat het er niet te veel worden en dat ze gezond blijven.’
‘Gezonde ratten?’
Hij lachte. ‘De meeste mensen willen niet weten wat er gebeurt, hier in de afvalverwerking. Ze willen alleen maar schoon water en mest. Ratten zijn heel belangrijk in onze wereld. Dat wist je vast niet.’
‘Nee, inderdaad.’
‘Dan weet je vast ook niets over de kevers.’
Ik stak afwerend een hand op. ‘Nee, en ik wil het ook niet weten. In sommige gevallen is onwetendheid echt een zegen.’
Door mijn opmerking dwaalden mijn gedachten naar de Poort. Wat als ik hem niet kon openen? Wat als ik werd gepakt en gedood voor ik Buiten had gezien? Ik gaf mezelf op mijn kop. Waar was ik mee bezig? Het ene moment was ik ervan overtuigd dat de Poort niet bestond, het volgende moment werd ik somber omdat ik hem misschien niet zou kunnen openen. Dat we een paar coördinaten hadden aangetroffen in de computer betekende toch niet dat ik er meteen heilig in moest geloven?
Snel verjoeg ik die gedachten. Ik had er niets aan, en als ik zo bleef doorgaan met ‘wat als’ werd ik gillend gek. Dus volgde ik Rat en probeerde niet door mijn neus te ademen.
Als laatste taak moest ik zwarte drab van de bodem van de verbrandingsoven schrapen.
‘Is dit geen taak voor de onderhoudssloven?’ vroeg ik.
‘Nee. En dit is heel nuttig spul.’ Rat smeet een schep vol in een rolcontainer. ‘Dat was het. Breng die container maar naar de recyclingcentrale, dan ben je klaar.’
‘Waar ga jij heen?’
‘Naar de schapen. Wil je mee? Ik ben ook goed met schapen.’ Hij knipoogde.
‘Nee, dank je. Onwetendheid, weet je nog? Ik wil liever geen expert in afvalverwerking worden.’
Hij zwaaide toen hij wegging, en ik besefte dat hij zijn werk leuk vond. Het was zijn taak om andere sloven te straffen, maar zo zag hij het niet. Hij wist dat zijn werk cruciaal was voor Binnen, en dus was hij tevreden. Waarom konden de andere sloven dan niet tevreden zijn? Misschien waren ze dat wel, en had ik het gewoon niet opgemerkt.