Inferno(16)
Ik kon me niet langer inhouden. Ik greep een matrone met wild rollende ogen bij de schouder. Ze probeerde zich los te rukken. 'Laat me los! We moeten die verkwisters verplet -' 'Is het jullie ooit gelukt?' 'Nee.'
'Denk je dat het jullie dit keer wel zal lukken?' 'Met een beetje geluk wel!'
'Ja, natuurlijk', zei ik. 'Wat zou er gebeuren als jullie eens ophielden met dat rotsblok voort te duwen en je gemak ervan namen?'
Ze bestudeerde mijn gezicht om te zien of ik werkelijk zo idioot was als ik klonk. 'Ze zouden mosterd van ons maken.' 'En als beide groepen nu eens ophielden?' Ze rukte zich los, rende naar het rotsblok en zette haar schouder eronder. De menigte duwde het over een hobbel heen. Ze schreeuwde over haar schouder tegen mij: 'Ze zijn niet te vertrouwen. En zelfs al waren ze dat wel, dan konden we er toch niet mee ophouden. Minos zou ons onze schat -' '- af kunnen nemen,' zei ik op de gis. 'Ik dacht al dat de kleur van die rotsblokken me bekend voorkwam.' Verscheidenen wierpen me achterdochtige blikken toe. Een paar mannen kwamen op me af.
'Hé, kalm aan! Ik zou hem nooit in m'n eentje kunnen stelen. Ik wil hem niet eens hebben.'
Ze waren zichtbaar opgelucht. Een van hen, een man die gekleed was in de overblijfselen van een boerenkiel, zei: 'Sommigen van ons zijn hier al sinds onheuglijke tijden. Koningin Artemesia ginder zegt dat toen zij hier voor het eerst kwam, hij nog facetten had. 't Moet een glorievol gezicht zijn geweest.' Hij zuchtte spijtig. Dat moet het zeker zijn geweest. Hé, Carpentier, hoe lang zou het duren voor alle hoeken van een vijf meter grote diamant zijn afgesleten? Ik draaide me weer om naar Benito. Hij praatte met iemand die op de grond lag. Het was een man, en allebei zijn benen waren verbrijzeld. Waarschijnlijk was de diamant eroverheen gerold. Hij was nog in een shocktoestand, want hij gilde niet van pijn, maar dat zou niet lang op zich laten wachten. Bloed sijpelde uit de afzichtelijke massa die eens zijn benen waren geweest. 'Alsjeblieft,' smeekte hij, 'trek me opzij. Misschien krijgen ze me een paar keer niet te pakken, en dan kan ik uit hun buurt blijven -'
Hij was er geweest, dat was duidelijk. En tegelijk met zijn lichaam had ook zijn geest een fatale klap gehad. Maar goed ook. We zouden hem eigenlijk naar een ziekenhuis moeten brengen, maar wat had het voor zin? Hij was er geweest. 'We gaan uit de Hel ontsnappen', zei Benito. 'We zijn op weg naar beneden -'
'O nee! Ik weet wat ze daar beneden allemaal met je doen! Trek me alleen maar een eindje opzij, alsjeblieft?' Ik vroeg me af waar ik hem neer moest leggen. De richel was hard en vlak, gebakken klei, en nergens tussen de rotswand en de heg was er enige beschutting. Maar we konden hem hier toch ook niet laten liggen. Ik pakte hem onder de armen beet en sleepte hem naar de rotswand, zodat hij daar in vrede kon sterven.
'Dank je,' fluisterde hij. 'Hoe heet je?' 'Allen Carpentier.'
Hij scheen wat op te fleuren. 'Ik had al je boeken.' 'Nee! Werkelijk?' Plotseling mocht ik de man.
'Jammer dat ik mijn verzameling niet meer heb, anders zou je je boeken kunnen signeren. Ik had... alle boeken van iedereen. Heb je wel eens van mijn verzameling gehoord? Allister Toomey ?'
'Ja.' Ik had veel boekenverzamelaars gekend, en allemaal hadden ze wel eens van Allister Toomey gehoord, tot hun woede en verdriet. Toomey had al het geld dat hij had geërfd - een niet onaanzienlijk bedrag - uitgegeven aan boeken, rijp en groen door elkaar, van in leer gebonden werken met goud op snee tot strips waar net vraag naar begon te ontstaan. Veel in zijn verzameling was uniek en onvervangbaar geweest. Hij had alles ondergebracht in een reusachtige schuur die hij op de een of andere manier had weten te behouden. Verder gaf hij iedere cent die hij bezat uit aan boeken: er was geen geld over om de boeken de verzorging te geven die ze nodig hadden. Ze lagen te beschimmelen in die schuur. Ratten en insecten eisten hun tol, water druppelde erop neer via lekken in het dak. Als hij er een paar verkocht zou hebben, had hij de rest op de juiste manier kunnen verzorgen. Ik had heel wat verzamelaars onder mijn kennissen geteld, en ze hadden allemaal de neiging om wat somber en in enkele gevallen zelfs moordlustig te worden als het gesprek op Allister Toomey kwam.
'Ik hoef natuurlijk niet te vragen waarom jij hier bent', zei ik. 'Nee. Ik was zowel een ... vrek als een verkwister. Ik stond tussen beide groepen in. Zo bezien is mijn straf wel rechtvaardig. Ik wou dat ik was ingegaan op... enkele van de aanbiedingen die ik voortdurend kreeg. Maar ik zat altijd met de vraag: wat moet ik verkopen?' Ik knikte en wendde me af. Hij bleef doorpraten, in zichzelf nu. 'Niet de complete jaargangen van Analog. Niet Alice in Wonderland. Het had een opdracht van de schrijver zelf. Van de schrijver zelf!'
Vaarwel, Allister Toomey, die nu twee keer gestorven was. Ik wachtte samen met Benito tot de menigte voorbij was met haar stuiterende reuzendiamant. Toen renden we de vlakte over. KNAL!