Het Zevende Kind(62)
‘En met jou? En Lykke...?’
‘Alles prima... tenminste, afgezien van dat waarvoor je hier bent om het op te lossen.’
De gepensioneerde politiechef begroette de drie ambtenaren zonder te glimlachen en hield Orla’s hand even in een stevige greep. Zijn ogen waren donker en bruin als twee stukken nat hout, en samen met de diepe groeven rond zijn mond en het krullende, grijzende haar gaf dat zijn gezicht een aura van zuidelijke warmte die werd benadrukt door zijn joviale, bijna lome bewegingen. Hij deed denken aan een vriendelijke labrador die over de warme vloer op weg was om bij de haard te gaan liggen.
Drie van de vijf mannen in de ruimte wisten hoe verraderlijk deze indruk was.
‘Dat is een hele tijd geleden,’ zei de oud-politieman tegen Orla. Hij vroeg niet naar zijn gezondheid – en helemaal niet naar zijn vrouw en kinderen – waaruit bleek dat hij volledig op de hoogte was van de details van Orla Berntsens op de klippen gelopen privéleven. ‘Ik begrijp dat jij de gelukkige ontvanger bent van...’ De gepensioneerde politiechef bleef even steken, terwijl hij op de bank tegenover de stafchef ging zitten, ‘...van die mysterieuze zending, die door een of andere gestoorde, anonieme persoon is verstuurd.’
‘We moeten die man zien te vinden,’ zei de minister vanachter zijn bureau.
‘Of vrouw,’ antwoordde Malle. ‘Ik zou hierna Orla graag even onder vier ogen spreken.’
‘Ja, natuurlijk,’ zei Almind-Enevold. Namens Orla.
De oud-politieman leunde naar voren. ‘Maar laat me het eerst allemaal nog eens horen... en of er nog iets aan toegevoegd kan worden. Zijn er mensen binnen het ministerie die verdachte personen in de gangen rond hebben zien lopen? Of op de binnenplaats, of op de trappen? Heeft iemand de afgelopen maanden iets vreemds opgemerkt? Dit is een actie die al lang in het vat heeft gezeten. Over deze brief is heel lang nagedacht – daar bestaat geen twijfel over.’
De Grauballe-man staarde met duidelijk zichtbare ontzetting naar de voormalige politiechef.
‘We zijn bezig het te laten onderzoeken,’ zei de Absolute Koning.
‘Ik moet alles weten... alles, zonder uitzonderingen. Alles wat anders kan zijn geweest de afgelopen maanden. Ik moet alle presentielijsten en alle gastenlijsten vanaf het nieuwe jaar zien. De persoon die we zoeken kan in het ministerie zijn geweest om een overzicht te krijgen. Of misschien gewoon uit nieuwsgierigheid.’
‘Natuurlijk, Carl.’
‘En de twee heren...?’ Malle keek vragend naar de Grauballe-man en de Heksendokter, die naar hem terugkeek met waakzame ogen boven het kleine sikje dat hem op een kunstschilder uit de jaren zestig deed lijken. Zijn politieradar had allang geconcludeerd dat de twee geen hulp zouden zijn, eerder het tegendeel.
Ze zouden alleen maar in de weg lopen wanneer het onderzoek echt begon.
‘Ze zijn hier vanwege de coördinatie,’ zei de minister, een tikje verontschuldigend. ‘Mocht je enige vorm van hulp nodig hebben...’
‘Ik heb mijn eigen mensen, Ole. Ik moet volledig de handen vrij hebben. Dat weet je. En totaal geen publiciteit over de zaak.’
De minister knikte naar de twee mannen, en de Heksendokter kwam overeind met een klein knikje en een lege blik in zijn ogen (misschien was het pure opluchting) en verdween met het karakteristieke geruis van dure kleren, dat mensen altijd deed denken aan toverkunst. De Grauballe-man aarzelde nog een halve seconde, maar toen glipte hij langs de muur weg, en je hoorde hem zelfs de deur niet sluiten.
De drie mannen, die elkaar al tientallen jaren kenden, waren alleen.
‘Nou, dan kunnen we waarschijnlijk wel van start,’ zei de minister. Hij gebaarde verstrooid naar Orla. ‘Ik moet Carl even onder vier ogen spreken, daarna komt hij naar jou.’
Orla stond op en liet de twee oude verzetskameraden alleen.
*
De journalist legde twee glimmende fotokopieën voor de fotograaf neer. ‘We zijn op het juiste spoor – ons kindertehuis is gedurende heel lange tijd het favoriete uitstapje van de weekbladen geweest. Ik heb natuurlijk eerst naar het jaar 1961 gekeken.’
Hij keek over de dunne leesbril heen naar Nils Jensen en stak een van de mentholsigaretten op waar hij niet zonder kon. ‘Ik heb foto’s van het vijfentwintigjarig jubileum van het tehuis, en het lijkt alsof er die dag iets heel eigenaardigs gebeurd is.’
Knud Tåsing zette zijn ene magere been tegen een grote, bruine verhuisdoos en rekte zich uit. De anonieme brief lag op de grond naast de doos waar hij hem in verstrooidheid moest hebben neergegooid.
Nils, die in een lege stoel bij het raam was gaan zitten, constateerde dat de doos nog geen centimeter was verschoven. Hij bevatte waarschijnlijk rapporten en documenten uit de periode waarin Tåsing voortdurend bij grote onthullingen betrokken was geweest en eens in de drie maanden met een van het soort artikelen kwam dat in het hele land weerklank had gevonden. Bijvoorbeeld de zaak van de Palestijnse man die werd veroordeeld wegens verkrachting, die vervolgens de minister van Justitie van destijds, Ole Almind-Enevold, alle vreemdelingen had doen veroordelen. Nadat de Palestijnse man twee jongens op een parkeerplaats had neergeschoten, had de aankomend minister van Nationale Zaken het hele verhaal voortdurend als brandstof gebruikt voor zijn persoonlijke heiligencampagne in de verkiezingsstrijd van 2001.