Het Zevende Kind(60)
Zoals ze altijd had gedaan.
‘Tot ziens,’ zei ze.
Hij antwoordde niet.
Hij verliet de wijk van zijn jeugd met het gevoel helemaal alleen op de wereld te zijn; verdween zogezegd uit zijn jeugd zonder een geluid, en zonder dat iemand het echt opmerkte; de zoon van Gurli Berntsen, een onbeduidende kantoormuis. Nog net getolereerd, maar meer ook niet.
Moordenaar... Hij wist het zelf niet eens. In de maanden daarop kreeg hij bezoek van een pijprokende man van Kongslund, die over zijn jeugd in Frydens Vænge sprak (en een enkele keer over de Imbeciel in het moeras en het gewelddadige incident, dat hij verder achter zich had gelaten), maar de kleine man stelde geen vragen, over de Imbeciel of over wat dan ook, waarop Orla het nodig vond te antwoorden.
*
Dus waar komt die vandaan, die enorme woede waar sommige mensen door vervuld zijn – en waarom treft die sommige kinderen als een stormram vanuit de Hel – terwijl anderen ogenschijnlijk vrijuit gaan?
Ik had Orla Berntsens kindertijd gevolgd vanuit mijn schuilplaats achter de meidoornhaag en de langzame verwoesting ervan bestudeerd, die niemand probeerde tegen te houden. Zo wordt een gezwel in de ziel gevormd, net zo onverbiddelijk als een karakteristieke vorm van het hoofd of een kromming van de neus – zonder dat iemand reageert. Orla’s vernedering was noch door God gezonden noch door de duivel, maar werd aan hem doorgegeven door degene die hem het meest had moeten beschermen – zoals Magdalene zei (en ze had erger gelispeld dan ooit in levenden lijve) – zijn eigen moeder.
Het was deze razernij, diep in de halfvolwassen Orla, die de volwassenen bang maakte. Een woede die in een andere samenhang en onder een dunnere laag beschaving geëxplodeerd zou zijn, lang voordat hij carrière kon maken en zich vooruit kon bewegen naar een staat waarin hij de dagelijkse ontberingen aankon. Magdalene geloofde niet dat er werkelijk een verschil was tussen de jongen die naar Sjællands Odde ging, en de man die vier decennia later zaak na zaak binnen het ministerie van Nationale Zaken met een koele, onverstoorbare efficiëntie afhandelde.
Op een late namiddag kwam Carl Malle op bezoek op de kostschool. ‘Je mist Frydens Vænge niet?’ vroeg hij.
Orla gaf geen antwoord. Het enige wat hij echt miste, was de foto aan de muur van de man en de jongen met de oranje strandbal.
Dat zou Carl Malle nooit begrijpen.
‘Waarom heb je de jongen van de gele huizen je pet gegeven?’ vroeg Orla.
‘De jongen van de gele huizen?’
‘Die jongen die ik met mijn steen raakte. Met dat witte verband. Ik zag dat je hem je pet gaf.’
‘Ik ken niemand van de gele huizen,’ loog de politieman.
Orla voelde de leugen en keek naar beneden om zijn woede te verbergen.
De dag waarop Orla terugkwam naar Frydens Vænge – drie jaar later – kwam Magdalene mij opzoeken. Ze wiegde heen en weer in haar gammele stoel, bijna net als vroeger, terwijl ze net zo sterk lispelde als destijds.
Marie, zei ze tussen een hele serie kleine snuiven door terwijl ze vervaarlijk naar opzij helde. Let op mijn woorden, Marie. De zonden van de vaders en moeders zullen nooit worden ingelost door een kind als Orla. Op een dag zal hij in dezelfde stoel zitten als waar zijn moeder in zat. En zijn vingers zullen rust vinden in dezelfde cirkel als die van zijn moeder en zijn grootvader, en van hun ouders voor hen, en omdat hij dit niet begrijpt, wordt hij ook een deel van het Duister – en ten slotte het Duister zelf.
Af en toe klonken Magdalenes hemelse profetieën als vervloekingen uit de Hel.
Toen wierp ze zichzelf zijdelings over de linkerarmleuning, zodat de hele constructie bijna omkiepte, snoof een laatste keer en verdween.
8 | De angst
8 mei 2008
Mijn pleegmoeder klopt op de deur en wacht erop binnengelaten te worden.
Ik antwoord niet op haar kloppen, maar ze komt toch de kamer binnen die ze me gegeven heeft, en gaat op het bed zitten. Ik blijf aan mijn bureau zitten, voor het raam, met uitzicht op de Sont, en Hven.
‘Je zit weer in die schriften te lezen, Marie’, zegt ze, en ik kan de angst horen in de opmerking die ze steeds weer heeft herhaald, na Magdalenes dood. Ze is ervan overtuigd dat de dagboekschriften die ik van mijn spastische vriendin heb geërfd geheimen onthullen die geen kind aankan – en ze heeft haar kudde altijd beschermd tegen alle dreigingen van buitenaf.
Tegenwoordig, nu ze allang met pensioen is, is Kongslund het middelpunt geworden van een zaak waarvan de draden terugvoeren naar een pijnlijk en mysterieus verleden – dat volgens de kranten en roddels niemand in de doofpot kan stoppen, ook Nationale Zaken niet.
*
De Grauballe-man had nog nooit eerder met zo’n afgetobde uitdrukking rondgelopen als op de middag waarop de gepensioneerde adjunct-hoofdcommissaris van politie, Carl Malle, bij het ministerie was aangekomen.