Reading Online Novel

Het Zevende Kind(61)



De Kongslund-affaire had de oude departementschef beroofd van de laatste herculessappen die zijn huid eerder een beetje kleur hadden gegeven, en het was alsof hij de Dood recht in de ogen keek – hoewel hij niets concreets kon weten over de zaak en niet aanwezig was geweest tijdens de intensieve telefoongesprekken tussen Carl Malle en de Absolute Koning.

De minister had zijn departementschef geïrriteerd moeten corrigeren: ‘Onze gast is geen “gepensioneerde politieagent”, maar voormalig adjunct-hoofdcommissaris.’ De sfeer op het ministerie van Nationale Zaken was slecht, de luchtvochtigheid hoog.

De vroegere politiechef bracht zijn pensioen door op dezelfde plek als waar hij zijn jeugd – en het grootste deel van zijn leven – had doorgebracht in de rustige rijtjeshuiswijk in Søborg. Van hieruit had hij een handjevol oud-collega’s opgetrommeld en een privébeveiligingsbedrijf opgericht dat een discrete expertise bood aan grotere overheidsbedrijven. Zijn firma stond niet in het telefoonboek, want zijn business was van het exclusieve soort waar niemand wat vanaf wist die niet iemand kende die de moeite waard was om te kennen.

Ole Almind-Enevold kende hem al sinds de Tweede Wereldoorlog.

De minister van Nationale Zaken had zijn stafchef verzocht om aanwezig te zijn, en toen de twee mannen alleen waren had hij zijn boodschap op de crisisvergadering van de avond van bijna drie dagen eerder bijna woordelijk herhaald: ‘Je kent Carl Malle toch wel – en alles waar hij voor staat. We hebben hem nu nodig... We kunnen geen anonieme bedreigingen tegen dit ministerie tolereren. Ook al snappen we niet wat de briefschrijver wil, toch moeten we Carl Malle helpen wat we kunnen.’

‘Maar die brief is toch nergens op gebaseerd?’ bracht Orla Berntsen ertegenin.

De minister keek zijn protegé lang aan. Toen zei hij: ‘Er is een ding dat duidelijk moet zijn – ongeacht wat je verder ook denkt. De Grote Baas kan elk moment echt ziek gaan worden. Zo ziek, dat we... dat ik de leiding over het land moet overnemen, met alle complicaties van dien...’ Dat was de uitdrukking die Almind-Enevold in besloten kring voor de eerste minister gebruikte: de Baas. ‘We kunnen een dergelijke zaak niet onopgelost laten. Het suggereert immers dat de mensen binnen de Partij een dubbelleven moeten hebben geleid, en bovendien viert Kongslund over een paar dagen een zeer belangrijk jubileum en ik wil in geen geval deze viering bezoedeld hebben door een... gestoorde gek.’

Orla zou normaal gesproken in opstand komen en er nogmaals op wijzen dat er geen sprake was van een zaak – zo veel gewicht hadden zijn woorden wel bij de oudere man die zijn levenslange beschermheer was geworden – maar er was iets in de toon van de minister dat ervoor zorgde dat hij zijn handen vouwde en naar het geruststellende kraken van zijn vingerkootjes luisterde zonder verdere actie te ondernemen. Het was duidelijk dat de minister nerveuzer was dan normaal.

Toen verbrak de minister van Nationale Zaken zelf de stilte: ‘Op dit moment heb ik een afleidingsmanoeuvre nodig...’

‘Een afleidingsmanoeuvre?’ Orla Berntsen herhaalde het woord met een vraagteken erachter, hoewel hij heel goed wist wat dit betekende.

‘We hebben een zaak nodig die de aandacht van dit alles weghaalt, mochten Knud Tåsing en zijn roddelblad van plan zijn om verder te gaan. Carl Malles voorstel is...’

‘En die Tamil-jongen...?’ Het voorstel verliet Orla Berntsens lippen voordat hij erover na had kunnen denken. Het was logisch. ‘Verschillende kranten hebben ons al benaderd,’ zei hij. ‘Misschien zou het een idee zijn om...’ Hij stopte heel even zijn gedachtegang.

‘Hem er meteen uitgooien om de aandacht af te leiden?’

De minister fronste even zijn voorhoofd, toen begon hij te glimmen: ‘Ja. Waarom ook niet, verdikkeme... Dat zou zeker de aandacht trekken. De media houden immers wel van een sentimenteel verhaal... geweld... mishandeling. Machtswellust.’

Er werd op de deur geklopt, en de secretaresse liet de twee andere topambtenaren binnen. De Heksendokter ging naast Orla zitten terwijl de Grauballe-man bij het raam naar de binnenplaats ging staan. Zijn ogen hingen (zelfs voor hem) ongewoon laag op zijn wangen en dat deed hem meer dan ooit op een lang geleden begraven veenlijk lijken. Hij zou weldra met pensioen gaan, en je kon zien dat hij een satanische poets vanuit onverwachte hoek vreesde, op het allerlaatste moment.

De minister drukte op een knop en verhief zijn stem: ‘Is Carl al gearriveerd?

... Nou, stuur hem dan door!’ Hij stond op en kwam de voormalige politieman halverwege het bureau en de deur tegemoet, omhelsde hem en sloeg hem op de rug. ‘Hoe gaat het?’

De grote man haalde zijn schouders op, alsof dat een overbodige vraag was.