Het Zevende Kind(295)
Ik was op Kongslund aangekomen op een vrijdag waarop Magna en Gerda de kinderverzorgsters vrij hadden gegeven met het oog op het weekend. De eerste dagen hadden ze me in Magna’s kamer op de eerste verdieping geïnstalleerd, en ze hadden gewoon gezegd dat het ging om een klein jongetje dat behoefte had aan heel speciale zorg en absolute rust.
Maar mijn reis door de nachtmerrie, die het Protocol uiteenzette, was nog niet voltooid. Er waren nog steeds twee belangrijke dingen te doen voor de twee vrouwen: Er was natuurlijk nog een ander probleem dat we moesten oplossen, en daar hadden we rekening mee gehouden: we moesten aan een jongetje komen dat niemand kende, en dat paste bij de naam John op de doopakte: de jongen die Ole zou adopteren in de veronderstelling dat het zijn zoon was.
Dat was een bijna duivelse overweging.
Ik zag tot mijn schrik waar het verhaal mij nu heen voerde – en hoe hevig het moedergevoel en de beschermdrang van de twee vrouwen hun beoordelingsvermogen hadden vertroebeld. Dat de twee beroemde juffrouwen, die meer dan wie ook in die tijd het morele voorbeeld van de natie waren, op het punt stonden om bij een bedrog betrokken te raken, waarvan ze nooit iemand deelgenoot konden maken – of weer aan konden ontsnappen.
Allereerst moest Jonna dus helemaal verdwijnen, schreef Magna.
En ging verder op een bijna converserende toon: Een paar dagen later verschafte Gerda zich discreet toegang tot het Kerkboek tijdens een bezoek aan het Rigshospital. Hier verwijderde ze ieder spoor van de naam Jonna Bjergstrand.
Ja, ze had de pagina er waarschijnlijk helemaal uitgescheurd, dacht ik.
De volgende dag haalde ik een vrouw die bij Svanemøllen woonde en wanhopig haar pasgeboren baby – een jongetje – ter adoptie wilde afstaan, over om deel te nemen aan een veel snellere en discretere procedure. En toen zetten we het laatste deel van Gerda’s plan in werking.
Ik stopte weer met lezen. De vrouw bij Svanemøllen...? Dit zou alleen betrekking kunnen hebben op Dorah Laursen, die ik zo veel jaren later opgespoord had op Helgenæs. Dit was dus de manier waarop het kwetsbare vrouwtje een deel van het raadselachtige spel was geworden.
Gerda haalde het jongetje vroeg in de ochtend op. Het was 13 mei, de jubileumdag van Kongslund. Ze legde hem in het reiswiegje dat ze had meegebracht, gekleed in een windjackje en onder een roze dekentje, zoals we hadden gepland. Die kleur zou iedereen onbewust doen geloven dat er een klein meisje in het reiswiegje lag wanneer we de vondst openbaar maakten. Ik bracht Gerda naar Kongslund en bleef wachten op de Strandvej voor de Chinese zuilen, terwijl ze langs de helling naar beneden balanceerde, het reiswiegje naar het huis bracht en het op de stoep bij het zuidelijke bijgebouw neerzette. Niemand heeft haar zien komen of gaan.
Ik haalde diep adem. Nee, niemand – afgezien van de spastische vrouw in de naburige villa, die alles had gezien, en geprobeerd had om mij over het voorval te vertellen, vlak voordat ze stierf.
En toch was er bijna een probleem ontstaan – zoals Magna schrijft: Helaas ontdekte Agnes het reiswiegje voor de keukendeur voordat ik aankwam. Goed dat zij het was en niet een van de slimmere leerlingen. Ze bespeurde geen onraad en nam het kind gelukkig niet in haar armen. In plaats daarvan begon ze hard te schreeuwen en om hulp te roepen. Ze is een heel naïef meisje, en ze had nog nooit eerder een vondelingetje in levenden lijve gezien.
Ik sloot mijn ogen. Nu was er geen twijfel meer. De twee krankzinnige vrouwen die iedereen kende als de meest goedhartige juffrouwen van de natie, hadden heel Denemarken laten denken dat ze een klein meisje daar op de stoep gevonden hadden – namelijk mij – en dat er sprake was van een vondeling, daar achtergelaten door een ongelukkige en onverantwoordelijke moeder. Het was van begin tot eind een leugen geweest. Het was al die tijd een jongetje geweest – een jongetje dat ze nodig hadden voor de naam John Bjergstrand – terwijl ze mij een identiteit als een vondeling zonder verleden hadden aangemeten. Ik kon het geniale van hun zet zien, in deze omwisseling. Die status zou mij voor altijd verbergen. Niemand zou er ook maar aan denken om naar sporen van het verleden van een vondeling te zoeken. Dat bestond immers niet.
Zodra het jongetje uit Svanemøllen het huis in was gedragen, ging alles heel snel. Magna droeg het reiswiegje met het kind langs de Girafjeskamer de badkamer in, waar Gerda klaarstond met mijn kleine scheve lichaampje, dat onmiddellijk in Magna’s armen werd gelegd in plaats van de kleine jongen uit Svanemøllen. In deze positie bleef ik de rest van de dag liggen, zodat ik telkens opnieuw kon worden gefotografeerd – als het op miraculeuze wijze gevonden vondelingetje – door de vele tijdschriftfotografen die ter gelegenheid van het jubileum op Kongslund rondzwermden.