Het Zevende Kind(263)
‘Ja-ja,’ zei de hoofdredacteur en zag een wonderbaarlijke redding in het verschiet.
‘Maar wat dan nog? De Tijgers dwingen toch alles en iedereen om voor hen te vechten, met name kinderen – daar kan die jongen toch zelf niets aan doen.’
Er ging een eerste golf van opluchting door de ruimte; de twee stagiairs begrepen duidelijk niet half waarvoor ze eropuit waren gestuurd.
‘Maar dat was alleen niet zo...’ begon de eerste stagiair en stopte toen.
De ander nam het weer over: ‘Hij werd gedood... omdat hij een school probeerde op te blazen – als zelfmoordterrorist.’
Op die informatie volgde een lange stilte. Misschien de langste stilte ooit in een ruimte waar zoveel journalisten bij elkaar waren. Knud Tåsing begreep onmiddellijk de oorzaak van de schok. Tot een zelfmoordoperatie kon je niet worden gedwongen. Alleen de meest felle en toegewijde Tijgers kregen de ‘eer’ hun leven te geven door middel van het uitvoeren van een zelfmoordmissie. Dat soort dingen was vrijwillig – en echt voor fanatici.
De verklaring kwam als een fluistering van de dapperste van de stagiairs: ‘Zijn vader was een van de hoogste leiders van het rebellenleger en werd onlangs gedood. Toen heeft zijn zoon zich vrijwillig gemeld – en de actie uitgevoerd.’
Er lag een merkbare trilling in die onomkeerbare melding – de melding die alle hoop in de kamer voor eens en voor altijd doofde.
De andere teruggekeerde stagiair voegde eraan toe: ‘Ze hadden hem naar Denemarken gestuurd om gevluchte Tamils in Deense asielzoekerscentra te bespioneren – degenen die de Tijgers zelf als verraders beschouwen.’
‘Nee, nee, nee!’ schreeuwde de hoofdredacteur. Hij was in zijn stoel gaan zitten. Bleek.
De stagiair verwoordde de eindconclusie, zowel onschuldig als onverbiddelijk: ‘Hij maakte geen deel uit van een netwerk in de zin die de regering beweerde – maar dat was hij dus toch, want hij was een volwaardig lid van de Tamiltijgers en zou in Denemarken samenwerken met hun netwerk hier.’
‘Nee, nee!’ herhaalde de hoofdredacteur – met nu nog slechts de kracht om het woord twee keer over zijn lippen te krijgen.
De redacteur Buitenland leunde naar voren. ‘Maar zijn jullie absoluut zeker van deze – vreemde – informatie, jongens?’
‘Ja,’ kwam het als uit één mond. En de ene vervolgde: ‘Er zijn bronnen hiervoor. Diverse bronnen, documenten, bevestigingen van de Sri Lankaanse politie – en van unhcr in Colombo. Van het kantoor van de vluchtelingencommissaris van de vn zelf.’
‘Nee,’ fluisterde de hoofdredacteur, nu nog slechts een keer, ontdaan van elke kracht.
Toen ging er een collectieve zucht van ontzetting door de gehele redactieruimte. Deze zaak zou hun gezamenlijke einde betekenen. De krant had wekenlang een hetze gevoerd tegen de regering en de minister van Nationale Zaken, erop vertrouwend dat alle losse geruchten en ongefundeerde beschuldigingen tot harde werkelijkheid zouden worden gemaakt. Niemand had daaraan getwijfeld.
‘Maar... dat kunnen we verdomme toch niet schrijven,’ fluisterde de hoofdredacteur, die niet was aangesteld om crisissituaties te bezweren. Zijn specialiteit was rationaliseren, organiseren, efficiënter maken, en bezuinigen, en daarom had de krant de zaak van de Tamil-jongen als een hoog geprioriteerde campagne in gang gezet zonder al te veel research te doen – en lang voordat die was bevestigd en tot in detail uitgezocht in Sri Lanka.
‘Maar dat is allemaal heel vaag...!’ De hoofdredacteur klampte zich vast aan de enige strohalm die hij vanaf zijn plek aan de vergadertafel kon ontwaren: het verhaal was zo onwaarschijnlijk dat niemand er geloof aan kon hechten.
Een aantal van de omstanders knikte ijverig. Als het verhaal te vreemd en vaag was, met te veel losse eindjes, zou het zeer onprofessioneel en riskant zijn het te publiceren. Natuurlijk.
‘Maar de hele zaak staat er toch duidelijk – in de papieren,’ zei de eerste stagiair.
‘In de papieren...’ Hij rommelde in zijn tas, en Knud Tåsing schudde meewarig met zijn hoofd vanuit zijn positie helemaal achterin. De stagiairs begrepen niet wat er ging gebeuren.
‘Jij...!’ schreeuwde de hoofdredacteur. ‘Jij hoeft ons niets te vertellen – jij kleine, ellendige stommeling...!’ Hij sprong op van zijn stoel en wees dreigend naar de student die minuten eerder op het punt had gestaan de geschiedenis in te gaan als een van de grootste helden uit de korte geschiedenis van het bladenhuis.
De zondebok kromp ineen alsof hij door een projectiel was geraakt, en begon te huilen. Niemand besteedde aandacht aan hem. De journalisten stonden rond de vergadertafel verzameld.
‘Dit is zo’n serieuze zaak dat we de precieze omstandigheden moeten onderzoeken – voordat we ons ergens op vastpinnen,’ zei de hoofdredacteur. ‘Als de ene uitleg verkeerd is geweest, dan kan de andere dat natuurlijk ook zijn.’ Zonder het te weten, gebruikte hij precies dezelfde logica als de Professor, toen die de verslaggeving van de Kongslund-affaire op Channel dk wilde tegenhouden.