Reading Online Novel

Het Zevende Kind(261)



Nils zit nog steeds rechtop op de stoel met de hoge rugleuning, als een ten onrechte beschuldigde tegenover zijn rechters. Maar hij weet wat hem te doen staat. Hij is de laatste mogelijkheid – en verreweg de meest waarschijnlijke.



*



Later zat ik alleen met Asger op de donkere mahoniehouten bank met de grijsblauwe zijden bekleding. Het was harder gaan waaien vanuit het noordoosten, en er was sprake van windstoten die de grote villa deden schudden en kraken, alsof een onderaardse demon met zijn schouders tegen de fundering van het huis duwde.

Ik had het gevoel dat er iets was wat hij me wilde vertellen – of vragen – en ik zat daarom niet rustig op mijn eigen smalle uiteinde van de kleine sofa.

‘Je bent geboren met een lichamelijke handicap, als manke, bijna kreupele, maar je hebt toch de moed en de kracht gehad om... op stap te gaan... en bij ons allemaal langs te gaan, ook al wisten we dat niet,’ zei hij opeens, na enkele minuten stilte.

Ik wist niet waar hij heen wilde met zijn constatering, dus zweeg ik.

‘We deelden alles samen, het licht en de duisternis, alles... destijds toen we op de Zuigelingenkamer lagen als pasgeborenen, en kleine bestanddelen van het leven uitwisselden, hoewel we natuurlijk nog te jong waren om dat te weten.’

Hij klonk bijna net als Magdalene.

‘Weet je, Marie... niemand van ons zevenen uit de Olifantjeskamer zal ooit zijn echte ouders vinden – ze zijn voor altijd uit ons leven gewist – en weet je...? Op een vreemde manier is dat goed. Het is precies zoals het zijn moet.’

Op dat moment stak hij zijn rechterhand uit en legde hem op mijn linkerarm. Hij moest zijn lange lichaam helemaal naar mij uitstrekken om die manoeuvre te voltooien. Misschien had Magdalene toch gelijk gehad: als je maar genoeg geduld had, zou een doelbewuste aanbidder zich op een mooie dag voorbij de twee Chinese pilaren bij de oprit van Kongslund wagen om zelfs de meest onzekere en kreupele hand te vragen – als door een wonder.

Ik trok mijn arm naar me toe.

Die nacht droomde ik dat ik een man beminde – en dat was op zich al een prestatie, aangezien ik geen ervaring had met dat deel van de wereld. Dat was een lot dat ik met Magdalene deelde.

In mijn droom was het niet Asger die ik begeerde – zoals ik verwacht zou hebben – maar een man van wie ik dat nooit gedacht had. Ik schreeuwde zijn naam uit, en ik deed dat in mijn slaap steeds opnieuw en opnieuw – en opnieuw – en elke keer harder en dat zorgde er uiteindelijk voor dat ik met een schok wakker werd. Alles onder mij was nat. Het laken, mijn huid, mijn vingers, en het schokte me meer dan wat dan ook.

Ik ging rechtop in bed zitten, en huilde in de duisternis van de Koningskamer als een kind dat is achtergelaten.

Ik, die zoveel jaren lang onzichtbaar geleefd had, had – toen ik de mogelijkheid kreeg – in mijn droom verkozen om een man te beminnen die de zichtbaarheid zelve was. Ik klampte me op dat moment vast aan het waanbeeld dat de meest onbekende mens zou worden begeerd door de meest bekende, en dat licht en donker op die manier bij elkaar konden komen.

Iedereen weet dat dat soort dingen nooit gebeuren.

Maar misschien was dit hoe het met Josefine op de Landtong gegaan was. Susanne had het grootste deel van de avond gezwegen, en ik kende haar goed genoeg om te weten wat dat betekende. Haar ontmoeting met haar ouders was een ramp geweest. Definitief en onherstelbaar. Er lag een verdriet in haar ogen dat dit verraadde. Haar moeder had een onzichtbaar bestaan gehad dat gevuld was met verlangens en dromen, en dat was Anton volledig ontgaan in zijn streven om zijn dagelijkse plichten in het veld en op de boerderij te vervullen. Dat was een falen van enorme proporties geweest, want het was zijn plicht geweest om haar van de wanhoop te bevrijden.

Ik realiseerde me opeens dat al de vrouwen die de kinderen hadden geadopteerd met wie ik de eerste maanden van mijn leven had gedeeld een soortgelijke man hadden. Een man die niet doorhad wat zich werkelijk om hem heen afspeelde, en die daarom niet in staat was hen te helpen.

In het donker zag ik het zevende kind zitten op het bankje bij Våghøj, naast Josefine. Ze hadden beiden hun blik op het zuiden gericht. Ik begreep waarom: dat was de windrichting waar al het verlangen vandaan komt.





32 | De dreiging


1 juli 2008



Susanne Ingemann begreep dat de Kongslund-affaire diepe lagen had, waartoe ze nooit toegang had gekregen. Ze wist met het zesde zintuig dat haar jeugd op de Landtong haar had meegegeven dat zelfs de kleinste tackle een reeks van gebeurtenissen kon veroorzaken die voor iedereen toevallig leek, maar dat niet was.

Toen Dorah stierf in haar platgedrukte huis in Stødov op Helgenæs, werd het raadsel van haar rol in de Kongslund-affaire zelfs nog groter en was het onmogelijk om een verklaring te vinden voor de mysterieuze jongen die bij haar thuis was gekomen – toen zij een nieuw kind had geëist. Dat was een gebeurtenis die mij volledig buiten iedere logische analyse voorkwam.