Reading Online Novel

Het Zevende Kind(262)



Alleen in de Koningskamer gezeten, twijfelde ik er niet aan wie voor haar dood verantwoordelijk waren. Ik verdacht Almind-Enevold en Carl Malle. Ik kon alleen die ene simpele vraag niet beantwoorden: waarom?



*



Als een verhaal is opgeblazen tot enorme en onwerkelijke proporties – en dan plotseling instort – dan treft dat iedereen op een werkplek als die van Fri Weekend.

Het hele bladenhuis beefde van iets wat alleen kon worden omschreven als een collectieve golf van schuldgevoel – agressie, verwarring en angst – alles samengevoegd in een grote brij. Deuren knalden, voeten stampten, en stemmen schreeuwden voordat de geluiden samenvloeiden in een voortdurend gonzen rond de centrale vergadertafel van de redactie, waar het beslissende crisisplan moest worden gemaakt – snel – in een laatste wanhopige poging om een ramp af te wenden.

Het was niet de Kongslund-affaire, die die ochtend het middenmanagement, hoofdredacteuren en redacteuren van het noodlijdende blad bang rond had doen vliegen en elke vijfde of zesde minuut overleg deed houden; het was de zaak van het uitgewezen elfjarige Tamil-jongetje die plotseling explodeerde en terug op het bord kwam van iedereen die ermee te maken had gehad, in een vorm die niemand ook maar bij benadering had kunnen voorzien.

De twee journalist-stagiairs waren teruggekeerd uit Sri Lanka, waar ze op zoek waren geweest naar de jongen (de krant had financiële steun voor de reis ontvangen van een aantal liefdadigheidsinstellingen die hoopten dat dit een verlammende slag zou toebrengen aan een asielvijandige regering) – en iedereen had uitgekeken naar een verslag dat zou uitmonden in een sensationele onthulling. Dat zou Fri Weekend voor eens en voor altijd in het nieuwe krantenbeeld op de kaart zetten.

De eerste woorden van de stagiairs – al door de telefoon vanaf het vliegveld in Colombo – hadden vreugdegolven door het grote bladenhuis aan de Kop van de haven gezonden. Hij is dood, hadden ze gezegd. Meer niet.

De hoofdredacteur had beide armen hoog in de lucht gestoken en geroepen: ‘Yes! Yes! Yes!’ Misschien een beetje cynisch, maar alle aanwezigen hadden het enthousiasme begrepen; nu kon niets de regering meer redden en de belangrijkste journalistieke prijs zou hier worden geplaatst op de nieuwsdesk van het blad waarvan iedereen had gedacht dat het zou ophouden te bestaan.

Die vreugde kon zelfs niet worden gedempt door het heengaan van de jongen – en wat dat betrof was het nu toch te laat om er iets aan te doen.

Toen hadden de stemmen vanaf de luchthaven er nog een woord aan toegevoegd, dat niemand begreep, en waar de hoofdredacteur geen nadere uitleg voor kreeg voordat de verbinding plotseling werd verbroken.

Maar... had de ene stagiair gezegd.

Maar...? Niemand begreep hoe zo’n negatief geladen woord gekoppeld kon worden aan zulk gigantisch goed nieuws – en iedereen had geruststellend naar elkaar gekeken: er was immers sprake van twee stagiairs. Die waren de enigen geweest die de hoofdredacteur kon missen bij een zaak die weken in beslag zou kunnen nemen.

Daarna hadden ze allemaal vol spanning het moment afgewacht waarop het vliegtuig op Kastrup zou landen.

De twee jonge helden zouden met spoed rechtstreeks naar de uitgelaten wachtende redactie worden getransporteerd.

‘Het is een fantastisch verhaal,’ klonk het schreeuwende welkom van de hoofdredacteur aan de thuiskomers, toen ze eindelijk het redactiesecretariaat betraden.

‘Fantastisch... De Deense regering jaagt elfjarig jongetje de dood in – ondanks alle waarschuwingen en kritische journalistiek, niet het minst van deze krant!’ Hij schreeuwde nog steeds.

Een van de thuiskomers zag er merkwaardigerwijs uit alsof hij op het punt stond om te gaan huilen – en dat was een onverwachte reactie op zulke onvoorwaardelijke en luid uitgesproken lof. Er ging een huivering door het gehele redactiesecretariaat, waar bijna vijftig medewerkers, inclusief Knud Tåsing en Nils Jensen, zich hadden opgesteld. Iedereen voelde een eerste pijnscheut tussen de rugspieren – de voorbode van een enorme en onvermijdelijke catastrofe.

De andere stagiair kwam zijn metgezel dapper te hulp. Hij nam het woord met een zo vast mogelijke stem: ‘Dat was nu niet precies... hoe het gegaan is.’

‘Dat was niet hoe het gegaan is? Wat bedoel je...? Is hij niet dood...?’ De hoofdredacteur probeerde het verschrikkelijks dat iedereen voorvoelde, af te wenden.

‘Jawel. Maar...’ De stagiair was hopeloos vastgelopen. Zelfs het noemen van de plotselinge dood kon hem niet aan de praat krijgen, en het afschrikwekkende maar stond daarom in zijn eentje te trillen in de daaropvolgende stilte.

De eerste stagiair nam weer het woord: ‘Jawel – maar het is zo... dat hij dus gedood werd door soldaten... door regeringssoldaten – omdat hij zich had aangesloten bij de Tamiltijgers. De rebellenbeweging.’ Hij zweeg.