Reading Online Novel

Het Zevende Kind(2)



De intussen gepensioneerde verloskundige was alleen maar blij haar verhaal te kunnen vertellen aan de aandachtige toehoorder die ze had gekregen – want ze had altijd medelijden gehad met de jonge alleenstaande vrouwen die in de decennia na de Oorlog in een gestage stroom het Rigshospital passeerden en van jongetjes en meisjes bevielen die ter adoptie opgegeven moesten worden.

De eerste ongewone gebeurtenis was het telefoontje van de hoofdarts dat midden in het scheepvaartjournaal op de radio kwam, amper een uur voor de aankomst van het meisje.

Het was een kort en officieel getint gesprek, dat werd opgevangen door de jongste leerling-verloskundige die met de hoofdzuster thee zat te drinken en later in detail kon navertellen welke orders er waren gegeven. De hoofdarts had benadrukt dat er sprake was van een heel bijzondere komst – een speciale levering, zoals hij het met zijn droge humor (en misschien een lichte toon van afkeuring) had genoemd.

‘Ze wordt met een auto naar kraamafdeling B gebracht en ze bevalt alléén. Er komen geen familieleden met haar mee,’ zei hij. ‘Als ze het kind wil zien terwijl ze op het kraamgedeelte verblijft, dan kan dat niet – want het moet hoe dan ook ter adoptie worden opgegeven.’

Hij had sterk de nadruk gelegd op het onafwendbare van het besluit en dat was evenmin normaal. Af en toe kregen de jonge vrouwen spijt van de zwaarste beslissing van hun leven en mochten ze het adoptieproces stopzetten, maar dus niet in dit geval.

‘De vrouw wordt over drie dagen weer op hetzelfde tijdstip opgehaald. Het kind wordt opgepikt door de directrice van Kongslund, juffrouw Ladegaard.’

Dat laatste was een volkomen normale werkwijze. Maar dat waren de onverhoedse kennisgeving en de inmenging van de hoofdarts niet.

Het volgende opmerkelijke dat afweek was de aankomst van de vrouw. Ze kwam naar het ziekenhuis per privéauto, wat destijds heel ongebruikelijk was.

Ten minste drie van de aanwezigen herinnerden zich later dat de auto donker was en vrij groot, en voor de ingang van de kraamafdeling aan de Juliane Maries Vej stopte en de motor draaiende hield, waarna een in het zwart geklede chauffeur de jonge vrouw van de achterbank hielp.

Twee leerling-verloskundigen, die het schouwspel nieuwsgierig van onder de halfgesloten jaloezieën hadden gevolgd, grapten met elkaar: ‘Daar komt Cruella de Ville,’ zei de oudste.

De nieuwkomer droeg inderdaad een lange donkere mantel en een zwarte hoed met brede rand. Maar daar hield de vergelijking op. Op de stoep stond een jong meisje met kort blond haar en ogen die donker en klein waren, alsof ze lange tijd niet had geslapen. Ze was ongeveer van dezelfde leeftijd als de jongste leerling-verloskundige.

In normale gevallen zou de aanstaande moeder een briefje van Moederhulp meebrengen met de noodzakelijke informatie, en er zou op de afdeling een dossier klaarliggen dat door Moederhulp naar de maatschappelijk werkster van het ziekenhuis was gestuurd. Op het dossier zou de maatschappelijk werkster een hoofdletter A hebben geschreven, en die letter zou de betrokkenen vertellen dat de bevallende vrouw haar baby wenste af te staan ter Adoptie.

Men zou vervolgens de bevalling ten uitvoer brengen, zoals men dat nu eenmaal deed in die tijd – discreet en in een bijna ongemakkelijke stilte met royale hoeveelheden lachgas – en op het moment van de geboorte zelf zou men een handeling uitvoeren waarover de veel geëmancipeerdere vrouwen van latere generaties zich zouden verwonderen, omdat het wat deed denken aan het afroepen van een vloek: de verloskundige legde een opgevouwen stoffen luier over het gezicht van de vrouw om op die manier te voorkomen dat ze ook maar een glimp van het kind zou opvangen dat op hetzelfde moment ter wereld werd geholpen. Het was een vaste praktijk die de scheiding van het lichaampje dat kort daarvoor een deel van de bevallende vrouw was, moest verlichten. De moeder zou niet zien hoe de navelstreng van de baby werd doorgeknipt. Ze zou het niet de zoekende handjes zien uitstrekken naar het lichaam dat het net had verlaten. De verloskundige zou de pasgeborene onmiddellijk de verloskamer uitrijden naar de wachtende wieg.

Toen de oudste leerling-verloskundige die avond wat aarzelend op het meisje af was gestapt en om haar dossier had gevraagd, had de hoofdverpleegster licht blozend moeten bekennen dat dat niet bestond.

De jongste leerlinge had haar hand uitgestoken naar de aanstaande moeder, na haar nieuwsgierig bekeken te hebben, en had gevraagd: ‘Hoe heet u?’

Maar het meisje had geen antwoord gegeven. Ze had alleen haar mantel op een stoel gelegd en er zwaar tegenaan geleund, en er was een aanhoudend brommend geluid uit haar borstkas gekomen alsof haar longen vochten om een hoest of een beven binnen te houden in het tengere lichaam.

Meer dan vijfenveertig jaar later konden twee van de aanwezigen zich nog juist dat detail herinneren: het geluid van iets wat ze destijds toeschreven aan angst, maar waarvan de gepensioneerde verloskundige later erkende dat het ook iets anders had kunnen zijn.