Het Zevende Kind(8)
Zoals bleek toen hij zo nu en dan in de media verscheen (hij meed dergelijke dingen uit alle macht), leek hij uit een grijs vierkant gehouwen; hoekig van postuur, gekleed in een grijs pak met een grijs geblokte stropdas. Er bleef niet veel van hem over als hij wat ineengedoken achter zijn kolossale palissander bureau zat. Vanuit zijn raam had hij uitzicht op een mooi aangelegde binnenplaats, waar de tuinman van het ministerie een kleine fontein had geplaatst. Uit het ondiepe bassin steeg een mooi uitgehouwen slangenlijf op – gevormd als een enorme S – eeuwig ejaculerend en een blauwe wolk van water tot hoog onder het hemelgewelf blazend. Bij windstilte kon de waterkolom zo hoog worden dat hij de stralen van de zon ving en deze in een regenboog condenseerde, die van dak tot dak reikte en de verschillende vleugels van het ministerie met een kleurrijke luchtbrug leek te verbinden.
De stafchef keek weg. De aanblik herinnerde hem aan dagen waar hij niet aan wilde denken, onder de drijfnatte bomen in de wijk uit zijn kindertijd, die hij meer dan wat ook gehaat had.
In plaats daarvan wendde hij zich tot zijn postvakje en strekte zijn vingers. Er klonk een reeks korte, duidelijke knakjes terwijl hij alle ongewenste energie uit zijn lichaam duwde voordat hij zijn hand uitstak naar de brieven.
Boven op de stapel lag de langwerpige, blauwe envelop die de oorzaak zou worden van zoveel narigheid, en op het moment dat zijn vingers de envelop raakten, snifte hij zonder het te willen, alsof hij gebeurtenissen voorzag die onmogelijk voorzien konden worden.
Na jaren van terreurangst en de aanslagen in New York, Madrid en Londen had de brief eigenlijk aan de explosievenopruimingsdienst moeten zijn overgedragen. Aan de andere kant maakte het deel uit van het belangrijke en zeer doeltreffende imago van het ministerie dat ze niet bang waren voor de confrontatie met de vele terroristische en fundamentalistische krachten die Denemarken bedreigden.
Het ministerie van Nationale Zaken was zeven jaar lang een effectieve beheerder van het vluchtelingen- en integratiegebied geweest, terwijl het tegelijkertijd het nationale karakter en de Deense identiteit van de samenleving als geheel moest bewaren en versterken.
De secretaresse van de stafchef had met hetzelfde in gedachten haar blik over de envelop laten glijden, hem tegen het licht gehouden en elk vermoeden laten varen dat die explosieven of het levenloze lichaam van een geplette rat zou kunnen bevatten, zoals een oud-minister was overkomen (de symboliek was niemand ontgaan). Ze had echter besloten dat de envelop met zijn inhoud – als tamelijk zekere eerste irritatie van die dag – boven op de stapel post van de stafchef moest worden gelegd, zodat ze een mogelijke crisis meteen achter de rug zouden hebben.
De envelop was niet voorzien van logo’s of kreten van het type dat de critici van het ministerie graag gebruikten. Het poststempel was van het postkantoor van Østerbro, gedateerd 2 mei 2008, en er was een lichte bolling in het midden, alsof daar een stukje stof of een klein zacht balletje zat. Orla keerde de brief om met zijn briefopener – geen afzender – en draaide hem nogmaals om.
Hij drukte voorzichtig op de bolling. Die was zacht en gaf mee.
Toen schonk hij koffie in de mok die hij van zijn dochters had gekregen voor zijn zesenveertigste verjaardag, wat de laatste feestdag was geweest die ze samen gevierd hadden. De fabrikant had er ‘Beste vader van de wereld’ in blauw cursiefschrift rechts van het handvat op gezet, en hij gebruikte de mok alleen wanneer hij in zijn eentje was.
Het meest voor de hand liggende was dat de envelop een kwade boodschap bevatte van een van de bezorgde Denen die het grote aantal vreemde culturen vreesden dat het land in kwam stromen en waarvan het ministerie van Nationale Zaken gezworen had ze in toom te houden als tegenprestatie voor de verrassende verkiezingsoverwinningen in 2001 en 2005.
Zo’n brief had het kunnen zijn. En dat zou hij ook gedacht hebben, als er niet een enkel vreemd detail was geweest: de adressering.
Die was niet met pen geschreven of geprint. In plaats daarvan had de briefschrijver de moeite genomen om alle letters van het adres uit een oud tijdschrift of een krantenpagina te knippen – een voor een in verschillende groottes, maar op hetzelfde goedkope, grauwe papier gedrukt – en ze daarna zorgvuldig op de envelop te plakken, letter voor letter, zonder met lijm te morsen. Hij staarde lang naar de imponerende opmaak. Toen drukte hij op een knopje en riep de Vlieg bij zich, die haar naam tijdens een kerstrevue had gekregen, omdat ze altijd rondzoemde en ongedane werkjes oppakte. Als privésecretaresse was ze onovertroffen.
Even later voelde hij een windvlaagje achter zich toen ze op een stoel met hoge rugleuning ging zitten. Hij reikte haar de blauwe envelop aan. Haar lippen bewogen en hij begreep dat ze het aantal letters telde. Dat had hij ook al gedaan. Het waren er zestig in totaal, een aantal rode, maar vooral zwarte. Een paar van de laatste met een wit randje – waaronder de l van Orla en zowel de i als de l in Pil.