Het Zevende Kind(17)
‘Er staat geen John Bjergstrand in de telefoongids noch in de Gouden Gids,’ zei de journalist.
Toen typte hij twaalf nieuwe letters in in de database op de computer en het duurde een paar seconden voordat het elektronische archief hem de titels van vierentwintig artikelen gaf.
‘Er zijn slechts vier portretartikelen. Dat is niet veel,’ zei hij.
De portretten bevatten, zoals verwacht, geen enkel privédetail – afgezien van het feit dat de stafchef van het ministerie van Nationale Zaken in Gentofte had gewoond, maar nu verhuisd was en twee dochters, van zeven en drieëntwintig, had.
‘Hij heeft nog een behoorlijk nakomertje gekregen. En nu liggen ze in scheiding. Zijn vrouw woont alleen in het huis. Maar waar woont hij in hemelsnaam...?’
Nils Jensen antwoordde niet.
Er stond niets in over de huidige verblijfplaats van de ambtenaar. Er deden weliswaar wat verhalen over zijn jeugd de ronde, maar niemand had enig idee wat het waarheidsgehalte hiervan was. Een anonieme bron beweerde dat de machtige stafchef als kind alleen met zijn moeder had gewoond, die hem volgens nog een anonieme bron (misschien wel dezelfde) onder huisarrest had gehouden en met een riem had geslagen (dat werd altijd genoemd als favoriet afstrafmiddel in de jaren waarin de vrije krachten van de welvaartsgolf met de kleinburgerlijke hang naar ouderwetse discipline botsten) en dit zou zijn psyche en zielenleven hebben getormenteerd en hem gemaakt hebben tot wie hij was. Een harde kerel. Een nationale poortwachter waar niemand zonder kleerscheuren voorbijkwam.
Slechts weinigen kenden de man achter de façade.
Volgens een artikel in een sensatieblad had hij onder de beleidsmedewerkers van het ministerie verschillende minder fraaie bijnamen verworven – waarvan een heel opmerkelijke: de sociopaat.
Dat was de benaming die de ambtenaren in de smalle gangen van het ministerie gebruikten wanneer ze zich op een veilige afstand waanden – wat slechts uiterst zelden voorkwam.
Dat was een harde benaming. Zelfs binnen een hard ministerie. Waar kwamen zulk soort verhalen toch vandaan...?
Knud Tåsing keek vragend naar de fotograaf, die zijn hoofd slechts schudde en zweeg. Zoals hij meestal deed.
Dit was een van het soort vragen waar hij nooit op antwoordde.
1* Enevoldskonge: absolute koning
3 | Kongslund
6 mei 2008
Ze had op Assepoester geleken, uit het sprookje dat mijn pleegmoeder me als kind voorgelezen had. Ze was aangekomen in een jurk die net zo groen was als de beuken op de helling, en geen van de juffrouwen had ook maar met een woord over haar eigenaardige achtergrond gerept.
‘Dit is mijn dochter Marie,’ had mijn pleegmoeder gezegd op die toon die het meest van al had geklonken als een waarschuwing aan wat teerdere zieltjes voor mijn vreemdheid. Maar de vrouw in het groen had er geen acht op geslagen. Ze had een reverence voor me gemaakt als een klein meisje – tegelijkertijd beleefd en uitdagend – en nu dat ze een deel van Kongslunds identiteit was (en dit al bijna twintig jaar), kon ik me geen leven zonder haar voorstellen.
De geschiedenis van de anonieme brieven zou natuurlijk invloed hebben op haar – net zoals het alle anderen zou beïnvloeden – maar het kon niet anders. Ik hoorde het gerinkel van kopjes in de tuinkamer, en ik wist dat de eerste gasten naar Kongslund waren gekomen, zoals het al lang geleden door het Lot was gepland.
Dat wat een toevalligheid had geleken, was nooit een toevalligheid geweest.
*
Knud Tåsing werd wakker uit een onrustige sluimering, zittend tussen drie verhuisdozen die hij in een hoek van het kantoor van de krantenuitgeverij aan de kop van de haven had opgesteld.
Hij was altijd een einzelgänger geweest, geboren in de vroege jaren zestig uit een moeder die met huid en haar hippie was, met wapperende gewaden (voordat iemand überhaupt doorhad dat de hippietijd voor de deur stond) en daarom uit het kraambed opstond om zich aan te sluiten bij de eerste antikernwapendemonstratie van Holbæk naar Kopenhagen, nog lichtelijk opgezwollen van de pijnlijke bevalling. Ondanks de naweeën had ze haar kleine zoontje net zo makkelijk verlaten als een windheks in de wind draait en was richting het zuiden vertrokken met een knappe Spanjaard (zoals vrouwen dat in die tijd deden). Ze was meer dan 2000 kilometer door Europa gereisd naar een groot anarchistisch collectief in Andalusië, en had Knud bij zijn vader achtergelaten die fabrieksarbeider was en in een klein rijtjeshuis in een voorstad aan de snelweg ten noorden van Kopenhagen woonde.
Later was de jongen terugverhuisd naar de streek waaraan het geslacht zijn naam te danken had, en waar zijn vaders familie zich in de vorige eeuwen had gevestigd. Knud Tåsing sprak nooit over die tijd. Dat had Nils Jensen al vroeg opgemerkt. Niet omdat hij vragen had gesteld – want dat deed hij nooit.