Reading Online Novel

Het Zevende Kind(16)



‘Søren Nielsen is op de rechtbank.’

Hij liet zijn directe nummer achter en een korte, maar heldere boodschap. Het is dringend. Severin, bel me, het is dringend.



*



Een kleine kilometer verderop draaide de journalist zich half rond op zijn gehavende bureaustoel en gooide zijn mobiele telefoon op tafel. ‘Skodsborg,’ zei hij triomfantelijk.

‘In Skodsborg ligt maar één kindertehuis, waar iemand dus iets over weet – maar het is dan ook een heel bijzonder tehuis... niets minder dan Kongslund... ’s lands grote trots!’

Het enthousiasme in Knud Tåsings stem viel niet mis te verstaan. Hij trok zijn laptop naar zich toe. ‘Kongslund heeft vele jaren lang een voorkeursbehandeling van de overheid gekregen – en speciale subsidies. En wie denk je dat de beschermheer en weldoener ervan is geweest sinds de oorlog?’

Hij hoefde de naam niet uit te spreken – en zijn gast hoefde niet te antwoorden. Fotograaf Nils Jensen was hoe dan ook een man van weinig woorden.

‘En wie denk je dat er in het verzet heeft gezeten, samen met de jonge juffrouwen van Kongslund, die tijdens de oorlog in het geheim voor de beroemdste verzetsgroep werkten?’ Knud Tåsing zette zijn computer aan en zei de naam toch. ‘In beide gevallen is het antwoord Ole Almind-Enevold, minister van Nationale Zaken en aankomend premier van Denemarken, als de dood verder zijn plicht doet en onze landsvader in de loop van de komende maanden uit dit tranendal weghaalt. Zoals die heeft beloofd.’

De fotograaf antwoordde nog steeds niet.

De journalist typte negen letters in het zoekveld op het scherm. Het pluche viel in vlokken van de aftandse stoel, en er hingen kleine stukjes oranje schuimrubber aan zijn broekspijpen. ‘Kongslund,’ zei hij weer, bijna afwezig, slechts half gericht tegen de magere gestalte in de enige andere stoel in het kantoor. ‘Zuigelingentehuis Kongslund. Er moet een reden zijn waarom we deze brief hebben gekregen.’

‘Of misschien ook niet.’ Dat waren de eerste woorden van de fotograaf.

Knud Tåsing keek met mildheid naar de man die in zekere zin zijn vriend was geworden – en de enige die hij nog over had na de acht lange jaren vernederende nasleep van zijn carrière als journalist. Nils Jensen had vier batterijen in een flitser gedaan, die vrijwel even groot was als de camera die in zijn schoot lag.

‘Een zuigelingentehuis?’ vroeg hij, en liet de onschuldige woorden vreemd sceptisch klinken.

‘Ja. Maar niet zomaar een tehuis... Kongslund.’ De journalist wapperde zo hard met de blauwe envelop dat gevreesd kon worden dat de gekleurde letters die de naam en het adres vormden, zouden loslaten en richting vloer zouden dwarrelen. ‘Hier ligt een verhaal dat naar mijn mening redelijk helder is: een jongetje met de naam John Bjergstrand werd in 1961 ter adoptie afgestaan aan onbekende ouders – en dit jongetje was een van de kinderen die voor God en niet in de minste plaats de familie zo snel mogelijk moest worden verborgen... ophouden te bestaan. Vermoedelijk omdat zijn echte ouders heel bekende mensen waren of erg machtig – of beide.’

‘Ik vind dat als je reinste onzin klinken,’ zei Nils Jensen en draaide de flitser door zijn handen met een gebaar van afkeuring.

Knud Tåsing antwoordde niet. Het was – zoals hij zo vaak had vastgesteld – een van de laatste privileges van de arbeidersklasse: het recht om tegendraads te zijn. En Nils was een rasechte vertegenwoordiger van de lagere sociale klasse. Zijn ouders hadden hem om de een of andere ondoorgrondelijke reden een kleine camera voor zijn eerste communie cadeau gedaan, en dit had Knud altijd onverklaarbaar gevonden, omdat Nils’ vader nachtwaker was op Nørrebro en zelf praktisch nooit in het licht kwam. Nils Jensen had de grote demonstraties tegen de sloop van ‘Het Zwarte Vierkant’, de achterbuurt van Nørrebro, gefotografeerd en de foto’s aan de grassroot-bladen van de stad verkocht; hij had pas echt naam gemaakt met zijn close-up foto van een politieagent in burger die een demonstrant in een achtertuin van de Blågårdsgade afranselde, en die foto was het land door gegaan. Drie dagen later had de politieagent zich verhangen aan een haak die hij voor die speciale gelegenheid in het plafond van zijn woonkamer had geschroefd, en waarvan zijn collega’s en zijn vrouw zijn dode lichaam naar beneden hadden laten zakken. De jonge fotograaf had zich geen moment verantwoordelijk gevoeld voor het sterfgeval. Dat had hij openlijk verklaard aan al zijn collega’s in de pers. Hij had slechts zijn plicht gedaan in dienst van de noodzakelijke documentatie, zoals hij zei.

Die uitspraak – en die foto – hadden hem landelijke bekendheid gegeven. En toen de kleine intellectuele oproerkrant van de stad eind jaren negentig met het laatste regeringsgetrouwe dagblad fuseerde – onder de naam Fri Weekend – had Knud Tåsing zijn hoofdredacteur overgehaald Nils Jensen als freelance fotograaf in te huren. Sindsdien werkten ze samen. Meestal in stilte, want de fotograaf was geen man van veel woorden, doorgaans helemaal geen.