Het Zevende Kind(13)
‘Hij zei dat het belangrijk was... het was iets over een anonieme brief.’ De Vlieg siste de laatste twee dreigende woorden tussen de dunne lippen door.
Een licht gesnif beantwoordde haar mededeling. ‘Oké. Nou, verbind hem dan maar door, als hij weer belt.’ Het zou gevaarlijker zijn om te proberen hem uit de weg te gaan.
Orla Berntsen bekeek het formulier voor de vierde keer. John Bjergstrand.
Die naam zei hem niets, maar iemand moest het zo belangrijk vinden, dat hij voor de zekerheid een kopie naar de oudste vijand van de minister had gestuurd, de journalist van Fri Weekend, dat zo heette omdat ze het zich niet langer konden veroorloven om de rest van de week uit te komen. Dat was de enig mogelijke verklaring. Als op commando zoemde de installatie opnieuw.
Er klonk een klikje in de luidspreker. ‘Ik verbind hem door.’ Ze hoefde de naam niet te herhalen.
Hij bleef even stil, voelde de aanwezigheid van de andere man en zei luid: ‘Met Orla Berntsen.’
‘Tåsing.’ De stem was laag en nasaal. Hij was niet veranderd sinds hun eerste ontmoeting. Dat moest tien jaar geleden zijn, misschien wel langer.
‘Ja?’ zei hij.
De stem droeg dezelfde overtuigende rust uit als op de ochtend waarop hun vijandschap haar hoogtepunt bereikte. Toentertijd had de telefoon in het ministerie van Justitie gestaan, en de oude regeringskrant (die destijds midden in zijn hoogtijdagen zat) was achter een schandaal gekomen dat zowel de minister als al zijn naaste bondgenoten kon vellen. De journalist had geen vragen gehad, maar slechts medegedeeld dat de krant het vernietigende artikel de daaropvolgende dag zou publiceren – met of zonder het commentaar van de minister.
Orla had hem gezegd dat hij het heen-en-weer kon krijgen. Ze hadden het gepubliceerd.
Het had hem bijna zijn carrière gekost. Maar kort daarna was Knud Tåsing onderuit gegaan door een fatale fout die was uitgegroeid tot een catastrofe, en de hele reputatie van de journalist was in minder dan een etmaal totaal verpulverd. Ze hadden binnen het ministerie ontelbare malen getoost op deze fantastische blunder. Dat de journalist nog steeds aan de slag was, was onbegrijpelijk.
‘Je moet een ander nummer hebben voor de minister,’ zei Orla. Hij zocht instinctief naar een uitweg.
‘De Koning is niet degene die ik moet spreken. Nog niet.’ De stem was licht spottend. ‘Maar doe hem toch de groeten.’ Sarcastisch. ‘In eerste instantie wil ik alleen jou spreken.’
Orla Berntsen legde zijn hand over het woord vader op de lege mok.
‘We hebben hier op de redactie een brief ontvangen. Het is een beetje een, hoe zal ik het zeggen... mysterieuze brief,’ zei de journalist.
De stafchef moest geheel onlogisch aan zijn dochters denken, die hij had moeten achterlaten toen hij weer in zijn ouderlijk huis in Søborg ging wonen.
‘Ik heb de brief hier voor me liggen. Het is eigenlijk gewoon een tijdschriftartikel, geloof ik – een fotokopie – met een afbeelding van een huis en van wat kinderen met een ietwat cryptische tekst eronder. Maar helemaal onderaan staat iets wat ik niet begrijp: “Kopie verstuurd aan Orla Pil Berntsen, stafchef van minister van Nationale Zaken Ole Almind-Enevold, ministerie van Nationale Zaken.” Dat kan toch alleen om jou gaan – en je eerbiedwaardige baas. Ik vraag me dan ook af of jullie dezelfde brief hebben gekregen. Blauwe envelop. Rechthoekig van vorm. Rode en zwarte letters. Allemaal uit een oud tijdschrift geknipt, lijkt het wel.’ Hij hield een korte pauze. ‘Heel melodramatisch. Als in een oude Agatha Christie-detective.’
Orla antwoordde niet.
‘Ben je daar nog, Berntsen?’
‘Wat staat erin?’ vroeg hij. Dat was al voor een kwart, bijna voor de helft een bevestiging.
‘Het is een korte tekst over geadopteerde kinderen die een heel nieuwe familie krijgen. Ik denk dat de foto’s in een tijdschrift zijn gebruikt als illustratie bij een artikel over adoptie. De tekst bij de foto suggereert iets verborgens. Dat bepaalde kinderen destijds in het geheim ter adoptie werden opgegeven om de biologische ouders te behoeden voor ontdekking. Maar er waren ook twee zaken bijgevoegd...’– de journalist aarzelde heel even – ‘... een of ander formulier – met een naam erop – en verder nog een paar witte, wollen sokjes. Het lijken babysokjes. Dat is nog het meest mysterieus.’
Wat je verder ook over Tåsing zeggen kon, zijn beschrijvingen waren bondig en precies. De machtige stafchef hoorde een licht papiergeritsel aan de andere kant.
‘Wat zeg je daarvan?’ vroeg zijn kwelgeest.
‘Is dit naar jou gestuurd...?’ hoorde Orla zichzelf antwoorden. Het was gevaarlijk om te liegen, en de inhoud van de brief was nog te eigenaardig en onverklaarbaar om een directe bedreiging te vormen. Niemand kon er iets uit afleiden. Het was allemaal zo lang geleden dat het niets te maken kon hebben met zijn huidige carrière of leven.