Het Pantserhart(45)
‘Maar?’
Beate Lønn tikte met haar bic-pen op het tafelblad. ‘Maar er zijn andere zaken dan de dubbele moord.’
‘Drievoudige moord,’ zei Holm, en toen Beate Lønn hem vorsend aankeek voegde hij daaraan toe: ‘Geloof me.’
‘Ik weet niet precies wat inspecteur Hole onderzoekt, maar het heeft in elk geval niets met deze moorden te maken, daar zijn hij en ik het over eens,’ zei Beate. ‘En voor die zaak of zaken – waarvan ik dus niets weet – ben jij hierbij afgestaan. Voor veertien dagen. Een kopie van het eerste rapport over waar jullie mee bezig zijn, moet vijf werkdagen vanaf nu op mijn bureau liggen. Begrepen?’
Kaja Solness lachte als een zon en had de neiging een dansje rond haar bureaustoel te maken.
‘Als Hagen “oké” zegt, ben ik uiteraard van de partij,’ zei ze en ze probeerde beheerst te klinken, maar ze hoorde zelf de jubel in haar stem.
‘Hagen zegt “oké”’ zei de man die tegen de deurpost geleund stond met zijn arm boven zijn hoofd, waardoor hij een diagonaal maakte in haar deuropening. ‘Het gaat dus om Holm, jij en ik. En het is vertrouwelijk aan welke zaak we werken. We beginnen morgen, om zeven uur op mijn kamer.’
‘Eh… zeven?’
‘Zeven. Zeuven. Nulzevennulnul.’
‘Juist. Op welke kamer?’
De man grijnsde en legde het uit.
Ze keek hem wantrouwend aan. ‘We hebben een kamer in de gevangenis?’
De diagonaal maakte zich los van de deuropening. ‘Vergadering voorbereid. Vragen?’
Kaja had er veel, maar Harry Hole was al verdwenen.
De droom duikt nu ook overdag op. In de verte kan ik de band nog steeds ‘Love Hurts’ horen spelen. Ik merk dat een paar kerels om ons heen zijn gaan staan, maar ze grijpen niet in. Goed. Ik kijk naar haar. Kijk nou wat je hebt gedaan, probeer ik te zeggen. Kijk nu naar hem, wil je hem nu nog steeds hebben? Mijn god, wat haat ik haar, ik zou het mes uit de mond willen trekken en het in haar willen steken, gaten in haar willen steken zodat alles eruit loopt: het bloed, de ingewanden, de leugens, de domheid, die stupide zelfingenomenheid van haar. Iemand moet laten zien hoe slecht ze vanbinnen is.
Ik heb de persconferentie op televisie gezien. Stomme idioten! Geen sporen, geen verdachten? Die gouden eerste achtenveertig uur, de zandloper loopt, haast jullie, haast jullie. Wat willen jullie dat ik doe? Moet ik het met bloed op de muren schrijven?
Jullie zijn het, niet ik, die deze moordpartij laten voortduren.
De brief is geschreven.
Haast jullie.
Hoofdstuk 15
Strobe light
Stine keek naar de jongen die haar had aangesproken. Hij had een baard, blond haar en droeg een ijsmuts. En het was geen muts voor binnen, maar een dikke muts die de oren warm moest houden. Een snowboard dude? Hoewel, als ze beter keek, was hij geen jongen maar een man. Over de dertig. In elk geval had hij witte rimpels in een bruine huid.
‘En wat dan nog?’ riep ze boven de muziek uit die in Krabbe uit de boxen denderde. Krabbe was een pas geopende uitgaansgelegenheid, waarvan beweerd werd dat dit de plek was waar de jonge, hemelbestormende musici, filmers en schrijvers van Stavanger, de zo zakelijke en dollargeoriënteerde oliestad, moesten zijn. Het moest nog blijken, de incrowd had nog niet besloten of Krabbe op zijn gunst kon rekenen. Zoals Stine nog niet besloten had of deze jongen – man – haar gunsten verdiende.