Het Pantserhart(47)
Het was negen uur ’s avonds en Harry liep door het centrum van Oslo. Hij had de dag doorgebracht met stoelen en tafels naar de nieuwe kamer te sjouwen. ’s Middags was hij naar het Rikshospital gegaan, maar ze hadden vader meegenomen voor allerlei testen. Dus hij was teruggegaan, had rapporten gekopieerd, een paar telefoontjes gepleegd, een vliegticket naar Bergen besteld, was City binnen gelopen om een simkaart te kopen.
Harry nam grote stappen. Hij had hier altijd van gehouden, van oost naar west te lopen in deze compacte stad en de langzame maar duidelijke veranderingen te zien in mensen, mode, etniciteit, bouwstijl, winkels, cafés en bars. Hij liep een McDonald’s binnen, at een hamburger, stopte drie rietjes in zijn zak en liep verder.
Een halfuur nadat hij uit het gettoachtige, Pakistaanse Grønland was vertrokken, was hij nu in het mooie, ietwat steriele en krijtwitte westelijk gedeelte van de stad. Kaja Solness’ huis stond in de Lyder Sagens gate en bleek een van die grote, oude houten villa’s te zijn waar mensen uit Oslo voor in de rij staan als er eens een te koop staat, wat zelden het geval is. Men wilde niet kopen – daar had bijna niemand het geld voor – maar ze bekijken, erover dromen en bevestigd krijgen dat Fagerborg echt was waarvoor het zich uitgaf: een wijk waar de rijken niet te rijk waren, het geld niet te nieuw was en niemand een zwembad, elektrische garagedeuren of een andere moderne vulgaire ontdekking bezat. Want deze slimme burgers deden wat ze altijd al hadden gedaan: in de zomer zaten ze onder de appelboom in hun grote, schaduwrijke tuinen op hun tuinmeubels die net zo oud, onpraktisch zwaar en zwart gebeitst waren als hun villa’s waaruit ze waren gedragen. En als ze weer naar binnen werden gedragen en de dagen korter werden, deed men de lichten achter de kleine ruitjes aan. In de Lyder Sagens gate heerste van oktober tot maart een kerstsfeer.
Het hek schreeuwde zo luid dat het hopelijk een hond overbodig maakte. Het grind kraakte onder zijn laarzen. Hij was kinderlijk blij geweest om zijn laarzen weer terug te zien in zijn kast, maar nu waren ze door en door nat.
Hij liep de ingebouwde trap op en drukte op de bel, waaronder geen naambordje zat.
Voor de deur stond een paar nette damesschoenen en daarnaast een paar herenschoenen. Maat 46, schatte Harry. Kaja’s man was groot, zo te zien. Want uiteraard had ze een man, hij wist niet waarom hij iets anders had gedacht. Want dat had hij, of niet? Het was niet belangrijk. De deur ging open.
‘Harry?’ Ze had een openvallend, veel te groot wollen vest en een versleten jeans aan en vilten pantoffels aan haar voeten die zo oud waren dat Harry kon zweren dat hij levervlekken zag. Geen make-up. Alleen een lachende verbazing. Toch leek het of ze wist dat hij zou komen. Dat ze wist dat hij haar zo zou willen zien. Hij had het uiteraard al in haar ogen in Hongkong gezien, die fascinatie die zo veel vrouwen hebben voor mannen met een naam, goed of slecht. En hij had ook geen grondige analyse bij zichzelf gedaan van elke overweging die ertoe had geleid dat hij nu bij haar voor de deur stond. Toch had hij zich de moeite kunnen besparen. Schoenmaat 46. Of 46,5.
‘Ik heb je adres van Hagen gekregen,’ zei Harry. ‘Je woont op loopafstand van mijn appartement, dus ik dacht: ik ga even langs in plaats van te bellen.’
Ze lachte fijntjes. ‘Je hebt geen mobieltje.’
‘Fout.’ Harry viste een rode telefoon op uit zijn zak. ‘Ik heb deze van Hagen gekregen, maar ik ben de pincode vergeten. Stoor ik?’
‘Nee, nee.’ Ze trok de deur helemaal open en Harry stapte naar binnen.
Het was pathetisch, maar zijn hart had iets sneller geklopt terwijl hij op haar wachtte. Vijftien jaar geleden had hem dat geërgerd, maar hij had het opgegeven, hij had het banale feit geaccepteerd dat vrouwelijke schoonheid altijd die macht over hem zou hebben.
‘Ik ben net bezig koffie te zetten, wil je ook?’