Reading Online Novel

Gijp(33)



Het is niet vreemd dat het veel van het inlevingsvermogen van René van der Gijp vergt om zich te kunnen verplaatsen in het gevoelsleven van Jan Boskamp. Zelf kent hij geen clubliefde. Een paar jaar geleden nog, wandelde hij het Abe Lenstra Stadion binnen voor een analyse van de wedstrijd Heerenveen-PSV. ‘Dit moet een speciale avond voor jou zijn’, veronderstelde het meisje van de televisie toen. Maar het was alleen maar dankzij haar vraag, dat Van der Gijp zich plotseling zijn eigen spelersverleden bij beide clubs realiseerde. Zelf had hij er de hele weg tussen Dordrecht en Friesland geen moment bij stilgestaan.

‘Als je totaal niet betrokken bent, kun je overal je plezier uit halen. Dat is het voordeel van hoe ik naar voetbal kijk: de uitslag interesseert mij geen reet. Ik krijg tijdens de wedstrijd ook nooit sympathie voor de ene of de andere ploeg. Nee, het maakt mij echt niet uit wie er wint. Totaal geen emoties. Als Feyenoord met 2-0 voorstaat en het wordt dan toch nog 2-2, dat maakt mij echt geen bal uit. De kijkers weten dat ook volgens mij. Ik word op straat ook nooit nageroepen als Ajacied, of Feyenoorder, PSV’er of weet ik wat. Nee, nooit. Ik heb echt geen voorkeur. Zo zouden meer mensen moeten zijn. Er zouden geen trainers onder druk staan, supporters zouden niet met elkaar gaan vechten en elke wedstrijd zou een normaal verloop hebben. Maar dat gebeurt nooit. Dat maakt het voor mensen zo ingewikkeld. Daardoor komen emoties los en gaan ze met aanstekers gooien of met witte zakdoekjes zwaaien. Zo ben ik niet. Maar ik ben wel een positieve voetbalkijker. Ik vind: in elk elftal loopt wel één speler die interessant is om te volgen.’

Het gekke is dat voetbal voor Van der Gijp tegenwoordig veel belangrijker is dan toen hij zelf nog op het veld stond. Als speler wekte hij de ergernis van zijn teamgenoten door de teleurstelling van een nederlaag tijdens het douchen al volledig van zich af te spoelen. Hans van Breukelen overwoog na zijn grootste blunder ooit serieus zich voor de trein te werpen, maar die aanvechting heeft Van der Gijp nog nooit gevoeld. Hij kon als speler al afstandelijk en bijna analytisch naar zichzelf kijken. Negen van de tien keer vond hij dan een logische verklaring voor de nederlaag. Dat voorkwam dat hij ooit boos de spelersbus instapte. ‘Ik kon me enorm verbazen over de mate waarin het anderen dwarszat. Dan hadden we verloren in het Oosterpark en dan werd er tot aan Eindhoven ongeveer niets meer gezegd. Of het was in de laatste minuut 1-1 geworden in plaats van 1-0 voor ons en dan gingen ze in het gangpad vechten. Daar kon ik met mijn verstand nooit bij. Dan dacht ik al snel: 1-1 tegen Groningen, als dat nou het ergste is dat je kan overkomen… Nee, de uitslag heeft nooit heel erg mijn humeur bepaald. Ik stapte altijd het veld op met de geruststellende gedachte: er kunnen maar drie dingen gebeuren. We kunnen winnen, we kunnen verliezen en het kan een gelijkspel worden. Simpel toch? Als je daar nu van te voren gewoon rekening mee houdt, dan kan het eigenlijk nooit tegenvallen.’

‘Als we onterecht hadden verloren kon ik wel even een tijdje denken: goh, dat was wel onterecht. Maar niet erg lang hoor. En als we waren weggespeeld, dan kon ik ook wel genieten van de vreugde bij de tegenstander. Zag je al die mannetjes door de kleedkamer hossen. Mooi toch? Dat is toch leuk om te zien? En als wij wonnen, vond ik het eigenlijk nog leuker voor de anderen. Die waren echt blij. Als we verloren hadden, vond ik het niet prettig, maar dan vooral omdat het de sfeer zo naar beneden haalde. Iedereen was dan down, of deed in elk geval zo. Hiddink die ging ijsberen en dan zei “Dit zijn kostbare punten”; dat vond ik nog wel komisch om te zien. Maar over het algemeen vond ik het gezelliger als we wonnen.’

‘Voor mij is er een grens aan verdriet en onmacht. Ik kon na een wedstrijd die we onterecht hadden verloren best even bezig zijn met de vraag hoe dat nou in godsnaam mogelijk was. Maar onder de douche was ik het alweer kwijt. Je hebt er ook die gaan schreeuwen, met schoenen gooien, met deuren smijten. Dat heb ik nooit gehad. Hans van Breukelen wel. Die kon helemaal doordraaien als we niet wonnen. En na dat incident met dat polletje was er helemaal geen land meer met hem te bezeilen. Toen kon Hansie het niet eens meer opbrengen om met ons te trainen. Heeft-ie zes weken aan de andere kant van het veld getraind, zo in de war was-ie. PSV moest toen Jan Fomannoy van Willem II halen omdat we een keeper nodig hadden bij onze trainingspartijtjes. Misschien heeft het te maken met het streven van mensen om koste wat het kost de beste te willen zijn. Zelfs als het eigenlijk niet kan. Dat heb ik nooit gehad. Ik heb als speler altijd heel goed mijn limiet gekend. Ik was een behoorlijke voetballer. Ik kon hem aardig voorgeven en ik schoot ook wel makkelijk doelpunten binnen, maar mijn fysiek zat niet mee. Ook omdat ik er niet echt voor leefde. Ik lette niet op mijn voeding, ging uit, dronk, zat achter de meiden aan. Als voetballer was ik al zo: voor mij is de vrijdag de vrijdag. Verder keek ik vaak niet. Maar daardoor kon ik op de training zo genieten van Van Basten en Gullit. Ze waren véél en véél beter dan ik, en daar nam ik direct genoegen mee. Ik wist hoe het kwam: meer talent. Wat dat betreft heb ik nooit enige frustratie gevoeld. Jij hebt helemaal geen geldingsdrang, geen topsportmentaliteit, hoor ik altijd. Ja, dat klopt, zeg ik dan maar. Of zou het zo zijn dat ik gewoon heel erg realistisch ben? Ik vond het al mooi dat ik op één veld met die gasten mocht staan. Ik bedoel: als je dan toch voetbalt, dan is het toch hartstikke leuk wanneer je dat met de beste spelers ter wereld mag doen?’