Gijp(11)
13. Pubertijd
-Hoe was je pubertijd?
‘Weet ik niet.’
-Weet ik niet?
‘Nee, dat weet ik niet. Volgens mij heb ik geen pubertijd gehad. Kan het me althans niet herinneren.’
-Hoe kan dat nou?
‘Ik heb het overgeslagen. Tenminste, zo voelt het. Je moet niet vergeten: toen ik zeventien jaar was, speelde ik al in het eerste van Sparta. Daar zat ik met allemaal veel oudere jongens in de kleedkamer. Mannen die alles al hadden meegemaakt: Willem Suurbier, Gerard van der Lem, Dickie Advocaat, Chris Dekker, noem ze allemaal maar op. Chris Dekker was een wereldgozer, trouwens. Met hem ging ik vaak mee naar huis, naar Zaandam. Gingen we stappen. Hij nam me op mijn zeventiende op sleeptouw, ’s nachts in Amsterdam. Daarom zeg ik: ik was qua leeftijd wel een puber, maar omdat ik altijd met ouderen omging, deed ik geen rare puberdingen.’
-Wat deed je dan wel?
‘Andere rare dingen natuurlijk. Met David Loggie, onze spits, ging ik vaak tussen twee trainingen door naar de OQ-club in Rotterdam. Had ik het prima naar mijn zin. Dan hingen er een paar van die meisjes aan zo’n paal, David en ik in van die grote fauteuils op de eerste rij, drankje erbij: niks mis mee. Was mooi, man. Daar zaten we dan, om twaalf uur ’s middags, in ons Sparta-trainingspakje. Af en toe rolden de tranen over onze wangen van het lachen. Nee, nu ik er aan terugdenk: ik heb echt een wereldpubertijd gehad.’
14. ‘De vrolijkste man die ik ooit heb gezien’
Er zijn niet veel mensen in Nederland die met méér voetbal in hun omgeving zijn opgegroeid dan René van der Gijp, zoon van een international die eigenlijk met zijn kind nergens anders over kon praten. Wim van der Gijp was tot op hoge leeftijd zelf een succesvol trainer bij de amateurs. Maar hoewel junior en senior elkaar altijd uitstekend hebben aangevoeld, heeft René van der Gijp de beroepsgroep der oefenmeesters nooit kunnen begrijpen. Hij beziet ze met de verbazing van een antropoloog die op een inheemse stam is gestuit. Hij snapt hun gebrek aan twijfel niet, hun onvermogen om te genieten van de ironie die het spel ook in zich herbergt. ‘Als ik Cruijff, Van Gaal, Van Marwijk hoor, dan heb ik altijd het idee dat zij echt denken dat ze het verloop van een wedstrijd kunnen beïnvloeden. Maar ik zie elk weekeinde allemaal wedstrijden die het tegendeel bewijzen.’
Van der Gijp heeft in zijn actieve loopbaan heel wat trainers boven zich gehad. De meesten maakten geen enkele indruk op hem. Zelfs de voormalig topvoetballer Gilbert Gress niet, de man die bij het Zwitserse Xamax Neuchâtel ooit dacht met Van der Gijp een kopsterke centrumspits te hebben aangetrokken, maar die al op de eerste trainingsdag van de Nederlander kreeg te horen dat hij in zijn hele leven maar één keer had gekopt. ‘Dat was toen ik vergat te bukken’, zei de nieuwe aankoop, waarna de Fransman een ogenblik dacht dat hij krankzinnig aan het worden was. Het was voor Van der Gijp een reden om zijn coach voortaan in het openbaar alleen nog Gilbert Stress te noemen.
De rest was niet veel beter. Dimitri Davidovic, zijn trainer bij Lokeren, nam Van der Gijp al helemaal niet serieus, zijn voorganger Robert Waseige beschuldigde hij niet voor niets in de media van een drankprobleem en om Rinus Michels en al die anderen heeft hij zijn hele leven eigenlijk alleen maar gelachen. De enige oefenmeester over wie hij altijd met respect heeft gesproken is Kees Rijvers, de man die hem als bondscoach liet debuteren in Oranje. Voor de persoon Hans Kraay heeft hij ook een zwak, maar zijn favoriete trainer aller tijden is en blijft toch Barry Hughes, voormalig coach van Sparta. Al had dat niet zo veel met diens oefenstof te maken.
‘Hughes vond ik een geweldige vent. De vrolijkste man die ik ooit heb gezien. Altijd happy, altijd plezier, altijd lachen. Echt een fenomeen. Ik heb het zó leuk gehad tussen mijn zeventiende en mijn twintigste. En dat is grotendeels dankzij die man. Hij is heel belangrijk voor mij geweest. Niet zozeer als trainer, maar vooral als mens. Van zijn tactische besprekingen weet ik eigenlijk alleen nog dat hij daarvoor zo’n magneetbord in de kleedkamer had hangen. Toen drukte hij een keertje zó hard, dat het magneetje dat de spits moest voorstellen op de grond viel. Precies achter de verwarming. Zat even later de halve selectie van Sparta op z’n knieën, zoekend naar Ruud Geels. Dat weet ik nog wel. Van de rest is me niets meer bijgebleven. Maar dat maakt niks uit. Zijn enthousiasme was zó aanstekelijk. Ook op de trainingen. Hij deelde ons soms in twee groepen voor een partijtje. De ene groep was dan Manchester United en de andere Liverpool. Maakte hij er een hele show van. Was mooi man. Waren we als kinderen aan het voetballen. Hughes maakte ons helemaal gek. Hij noemde ons ook niet meer bij onze echte naam, maar bij de namen van de Engelse spelers. Dan was ik Kenny Dalglish, Louis van Gaal was Graeme Souness, weer een ander was Sammy McIlroy. Dan hadden we een plezier, jongen. Dan noemde hij me ook geen ‘Fuckin’ René’ meer. Nee, dan was het ‘Fuckin’ Kenny’. Soms moest de training worden onderbroken omdat we met z’n allen niet meer bijkwamen van het lachen.’