Getuige(160)
‘Ik wil het niet, ik wil het niet...’
‘Ik ook niet.’
‘Je mag ons dit niet aandoen,’ huilde ze.
‘Mama?’
Lumi was wakker geworden en luisterde angstig naar haar stem. Summa veegde de tranen van haar wangen.
‘Niks aan de hand,’ zei Joona tegen zijn dochter. ‘Mama is verdrietig omdat we niet naar het hotel aan de rivier gaan.’
‘Vertel het haar,’ zei Summa tegen Joona.
‘Wat vertellen?’ vroeg Lumi.
‘Mama en jij gaan met de trein mee,’ zei Joona.
‘En jij?’
‘Ik moet werken,’ antwoordde hij.
‘Je zei dat we dierenarts en aap zouden spelen.’
‘Dat wil hij niet,’ zei Summa hard.
Ze naderden Mora, passeerden dun bebouwde villawijken en industrieterreinen. Winkelcentra en garages met een enkele auto op de parkeerplaatsen. Het dichte trollenbos werd steeds verder weggehakt, de wildafrastering verdween.
187
Joona remde af voor het gele stationsgebouw. Hij parkeerde de auto, opende de kofferbak en tilde de grote koffer op wieltjes eruit.
‘Heb je al jouw spullen er vannacht uit gehaald?’ vroeg Summa zacht.
‘Ja.’
‘En er andere dingen in gestopt?’
Hij knikte en keek weg naar het rangeerterrein met vier paar parallelle sporen, spoortaluds met roestkleurig grind, onkruid en donkere bielzen.
Summa ging voor hem staan.
‘Je dochter heeft je nodig in haar leven.’
‘Ik heb geen keus,’ antwoordde hij en hij keek door de achterruit de auto in.
Lumi propte een grote, zachte pop in haar roze rugzak.
‘Je hebt heel veel keuzes,’ ging Summa verder. ‘Maar in plaats van te vechten geef je gewoon op, je weet niet eens of de bedreiging wel echt is. Ik begrijp hier helemaal niets van.’
‘Kan Lollo niet vinden,’ mopperde Lumi voor zichzelf.
‘De trein gaat over twintig minuten,’ zei Joona verbeten.
‘Ik wil niet leven zonder jou,’ zei Summa zacht en ze probeerde zijn hand te pakken. ‘Ik wil dat alles blijft zoals het is...’
‘Ja.’
‘Als je zo tegen ons doet dan ben je alleen.’
Hij reageerde niet. Lumi klom uit de auto, ze sleepte haar tas over de grond mee. En rood speldje hing los in haar haar.
‘Wordt het een leven in eenzaamheid?’
‘Ja,’ zei hij.
Tussen de bomen aan de andere kant van de sporen glinsterde de noordelijkste baai van het Siljanmeer.
‘Zeg papa gedag,’ zei Summa toonloos en ze duwde haar dochter naar voren.
Lumi bleef met een donker gezicht staan en keek naar de grond.
‘Schiet op,’ zei Summa.
Lumi keek even op en zei toen: ‘Dag aap.’
‘Zeg fatsoenlijk gedag,’ zei Summa geïrriteerd.
‘Ik wil niet,’ antwoordde Lumi en ze klampte zich vast aan haar moeders been.
‘Doe het toch maar,’ zei Summa.
Joona ging op zijn hurken voor zijn dochtertje zitten. Zijn voorhoofd was nat van het zweet.
‘Krijg ik een knuffel?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Nu komt de aap met zijn lange armen,’ grapte hij.
Hij tilde haar op, voelde haar kleine lichaam weerstand bieden, hoorde haar tegen wil en dank lachen, terwijl ze voelde dat er iets helemaal mis was. Ze probeerde zich los te schoppen, maar hij drukte haar stevig tegen zich aan, heel even maar, om de geur van haar hals en nek op te snuiven.
‘Stommerd,’ gilde ze.
‘Lumi,’ fluisterde hij tegen haar wang, ‘Vergeet nooit dat ik heel, heel erg veel van je hou...’
‘Kom nu,’ zei Summa.
Hij zette zijn dochter neer en probeerde naar haar te glimlachen, wilde haar over haar wang strelen, maar kon het niet. Het was alsof zijn lichaam van glas was dat versplinterd was en daarna weer in elkaar gezet. Summa keek hem aan met een gezicht strak van angst, pakte Lumi’s hand en trok haar met zich mee.
Ze wachtten zwijgend op de trein. Er viel niets meer te zeggen. Donzige parachutezaden van de paardenbloem vlogen langzaam over het spoor.
Joona herinnert zich dat de brandlucht van de remmen nog in de lucht hing toen de trein het station uit reed. Als in een droom stond hij naar het bleke gezicht van zijn dochter achter het raam te kijken en naar het kleine handje dat voorzichtig zwaaide. Naast haar zat Summa als een verlamde, zwarte schaduw. Voordat de trein door de bocht naar de haven was verdwenen, draaide hij zich om en liep naar zijn auto.
188
Hij reed honderdveertig kilometer zonder na te denken. Zijn hoofd was bruisend leeg en angstaanjagend afwezig.
Hij reed zonder dat hij zich er bewust van was.
Ten slotte was hij er.
In het donker schenen zijn koplampen op zware, zwartmetalen silhouetten. Hij sloeg het grote industrieterrein in Ludvika op en reed naar de verlaten haven bij de thermische elektriciteitscentrale. Daar stond al een grote grijze auto tussen twee enorme bergen zaagsel geparkeerd. Joona stopte naast de grijze auto. Hij voelde zich plotseling opmerkelijk rustig. Zo rustig dat een deel van hem besefte dat hij zich in een soort shocktoestand bevond.