Getuige(159)
Summa zocht een andere zender op de radio en murmelde tevreden toen ze bij aangenaam trage pianomuziek uitkwam, waarvan de tonen in elkaar overvloeiden. Joona reikte naar achteren om te voelen of Lumi goed zat in haar autostoeltje, om te controleren dat ze haar armen niet uit de gordel had geworsteld.
‘Papa,’ zei ze slaperig.
Hij voelde haar vingertjes in zijn hand. Ze hield hem vast, maar liet los toen hij zijn hand terugtrok.
Ze passeerden de afslag naar Älvkarleby.
‘Ze zal de Furuvik-dierentuin geweldig vinden,’ zei Summa zacht. ‘De chimpansees en neusho...’
‘Ik heb al een aap,’ riep Lumi vanaf de achterbank.
‘Wat?’
‘Ik ben haar aap,’ zei Joona.
Summa trok haar wenkbrauwen op.
‘Dat past goed bij je.’
‘Lumi zorgt voor me – ze zegt dat ze een lieve dierenarts is.’
Summa’s zandbruine haar hing voor haar gezicht en verborg voor de helft haar enorme, donkere ogen. De lachkuiltjes in haar wangen verdiepten zich.
‘Waarom heb je een dierenarts nodig? Wat mankeer je?’
‘Ik heb een bril nodig.’
‘Zei ze dat?’ lachte Summa terwijl ze verder bladerde in het tijdschrift zonder te merken dat hij een andere weg nam, dat ze al ten noorden van de rivier waren.
Lumi was met de pop tegen haar bezwete wang in slaap gevallen.
‘Weet je zeker dat we geen tafeltje hoeven te reserveren?’ vroeg Summa ineens. ‘Want ik wil graag dat we vanavond in de serre zitten zodat we uitzicht over de hele rivier hebben...’
De weg is recht en smal, het bos stond dicht en donker achter de wildafrastering.
Pas toen ze afsloegen richting Mora besefte Summa dat er iets niet klopte.
‘Joona, we zijn Älvkarleby voorbijgereden,’ zei ze opeens. ‘Zouden we daar niet overnachten? Dat hadden we toch afgesproken?’
‘Ja.’
‘Waar ben je mee bezig?’
Hij antwoordde niet, staarde enkel naar de weg waar de waterplassen glinsterden in de middagzon. Een vrachtwagen haalde plotseling in zonder richting aan te geven.
‘We hadden toch afgesproken dat...’
Ze zweeg, ademde door haar neus en vervolgde met angstige stem: ‘Joona? Zeg dat je niet tegen me hebt gelogen, zeg het nu.’
‘Ik kon niet anders,’ fluisterde hij.
Summa keek naar hem, hij hoorde hoe verontwaardigd ze was, maar ze deed toch haar best op gedempte toon te praten om Lumi niet wakker te maken.
‘Dit kun je niet menen,’ zei ze verbeten. ‘Je mag niet... je zei dat er geen gevaar meer was, dat het voorbij was. Je zei dat het voorbij was en ik geloofde je. Ik dacht dat je was veranderd, ik dacht het echt...’
Haar stem brak en ze wendde haar blik af, keek door het raam naar buiten. Haar kin trilde en haar wangen werden rood.
‘Ik heb gelogen,’ gaf Joona toe.
‘Je mocht niet tegen me liegen, niet tegen mij...’
‘Nee... Het spijt me ontzettend.’
‘We kunnen samen vluchten, het kan echt, het zal goed gaan.’
‘Je moet begrijpen... Summa, je moet begrijpen dat... als ik dacht dat het mogelijk was, als ik ook maar één andere keus had dan...’
‘Hou op,’ kapte ze hem af. ‘De bedreiging is niet serieus. Het is niet waar, jij ziet verbanden die er niet zijn. Het gezin van Samuel Mendel heeft niets met ons te maken, hoor je me? Er bestaat geen bedreiging tegen ons.’
‘Ik heb geprobeerd uit te leggen hoe ernstig het is, maar je luistert niet.’
‘Ik wil niet luisteren. Waarom zou ik?’
‘Summa, ik moet... Ik heb alles geregeld, er is een vrouw die Rosa Bergman heet. Zij wacht jullie op in Malmberget, zij voorziet jullie van een nieuwe identiteit. Jullie zullen het goed krijgen.’
Zijn handen trilden. Zijn vingers rond het stuur waren glad van het zweet.
‘Je meent het echt,’ fluisterde Summa.
‘Meer dan ooit,’ antwoordde hij moeizaam. ‘We zijn onderweg naar Mora en daar nemen jullie de trein naar Gällivare.’
Hij hoorde hoe Summa haar uiterste best deed om beheerst te klinken.
‘Als je ons daar op het station achterlaat, ben je ons kwijt. Begrijp je dat? Dan is er geen weg meer terug.’
Ze keek hem aan met koppige, glanzende ogen.
‘Zeg tegen Lumi dat ik in het buitenland moet werken,’ ging hij zacht verder en hij hoorde dat Summa begon te snotteren.
‘Joona,’ fluisterde ze. ‘Nee, nee...’
Hij staarde recht voor zich uit, naar de natte rijbaan, en slikte hard.
‘En over een paar jaar,’ vervolgde hij, ‘als ze wat groter is, dan moet je haar vertellen dat ik dood ben. Je mag nooit, nooit meer contact met me opnemen. Me nooit opzoeken. Hoor je dat?’
Summa kon haar tranen niet langer bedwingen.