Reading Online Novel

Gestapo(78)



In de Kleine Maria Strasse stond een lange rij mannen te wachten.

'We hebben hier twintig nieuwe hoeren geïnstalleerd,' vertelde Bock. 'Die troep stieren wil zeker de pas aangekomen koetjes proberen. En dan zeggen ze nog dat de openbare diensten in het Derde Rijk zo slecht georganiseerd zijn. Luitenant, weet u eigenlijk wel wat het nationaal-socialisme in wezen is?'

Omdat luitenant Ohlsen niet onmiddellijk antwoord gaf op deze actuele vraag, vervolgde hij zelf:

'De meest verheven vorm van het communisme.'

'Hoe komt u op het idee?' riep luitenant Ohlsen verbaasd.

Bock lachte gevleid.

'Wij zijn nationaal-communisten, die in alle andere landen Duitse staten willen stichten, vooropgesteld natuurlijk dat de neuzen van de bewoners het juiste snit hebben. In Rusland heb je natuurlijk ook communisten, maar daar maken ze andere volken niet tot Russen. Ze geven je alleen een klap op je smoel en zeggen: "Van nu af ben je bolsjewiek en wat ik denk moet jij ook denken." Bij ons laten ze de paters en nonnen nog met rust en dwingen ze hun niet het hakenkruis te dragen. In Rusland worden die opgehangen. Er zijn dingen die me bij de lui in Moskou wel bevallen. We zijn hier te slap. Die kliek van de Paus heeft te veel te zeggen. Die heeft meer invloed dan wij denken en als we niet oppassen, zal die ons nog eens verdringen. Het volk houdt nu eenmaal van biechten en al die poppenkast meer. Persoonlijk houd ik me daar streng afzijdig van.'

'Hebt u misschien niets op uw geweten?' vroeg luitenant Ohlsen onschuldig.

Bock staarde naar de Koningin Allee, waar de grote kerk in puin lag.

'Ik ben nergens bang voor. Ik heb altijd mijn plicht gedaan en dat blijf ik doen. En wie me bevelen geeft, kan me geen barst schelen.'

'Jij praat te veel,' bromde de chauffeur. 'Wat je over het communisme zegt, bevalt me niet.'

'Is het soms niet waar?' protesteerde Bock.

'Dat moet je mij niet vragen. Ik ben SD-Unterscharführer en dat vind ik genoeg.'

Ze stopten voor een kazernepoort en gingen door een hek naar binnen. De scharnieren knarsten. Ze waren in lange tijd niet geolied.

'Waarheen?' vroeg de schildwacht, die zijn hoofd naar buiten stak.

'Gestapo IV-2-a, Stadthausbrücke 8,' blafte de chauffeur. 'Een transport naar de garnizoensgevangenis.'

'Papieren,' beval de schildwacht.

Hij controleerde de persoonsbewijzen en wierp nog een vluchtige blik op luitenant Ohlsen. 'Met jou is het uit,' dacht hij. 'Jij hebt voor het laatst in een luxeauto gezeten. Bij het volgende transport zit je met twaalf man in een dievenwagen.' Hij liep naar de auto en controleerde het nummerbord. Daarbij salueerde hij resoluut voor de officier.

De grote Mercedes reed het kazerneterrein op. Een bordje gaf de snelheid aan: 20 km per uur.

Luitenant Ohlsen zag een groepje officieren dat de brede trap naar het casino betrad. Daar was hij zelf wel eens geweest, het gold als het beste casino van Hamburg en omgeving.

De auto reed langzaam over het grote plein, waar duizenden rekruten heel wat stof hadden doen opdwarrelen sinds de keizer de kazerne in 1896 had ingewijd. Ze kwamen langs wat vroeger de paardestallen waren geweest en waar nu garages en magazijnen waren. De fiere cavaleriepaarden waren al vele jaren geleden afgeschaft.

Met een rukje stopten ze voor de garnizoensgevangenis.

'Daar zijn we dan,' zei Bock tevreden. 'Een verkwikkend bad en een warm bed wacht iedereen die hier een persoonlijke kamer krijgt. Ons devies luidt: Alles voor onze klanten. De deuren worden zorgvuldig gesloten zodat geen inbrekers kunnen binnendringen.'

'Wat ben jij toch een zwetser,' bromde de chauffeur.

'Maar ik ben tenminste geen dief,' verklaarde Bock opgewekt.

'Wat bedoel je daarmee?' vroeg de chauffeur, zijn sluwe ogen half dicht knijpend.

'Je mag driemaal raden,' antwoordde Bock met een veelbetekenend lachje.

De chauffeur bromde iets onverstaanbaars.

In de gevangenis ging een bel over. Ze hoorden het klossen van spijkerlaarzen. Sleutels rinkelden onheilspellend.

Een Obergefreiter van de cavalerie opende een kleine deur.

'Aflevering van een preventief gedetineerde van het 27ste pantserregiment door Gestapo-afdeling IV-2-a, Hamburg,' blafte Block. De Obergefreiter schudde zwijgend het hoofd; hij nam luitenant Ohlsen in ontvangst alsof deze een postpakket was geweest.

'Een kandidaat voor de bijl?' vroeg hij alleen, toen hij Bock het afgetekende reçu teruggaf.

'Dat weet je nooit,' zei Bock lachend.

Drie armen werden groetend opgeheven, toen drukten Bock en de Obergefreiter elkaar de hand.

Luitenant Ohlsen werd genegeerd. Hij leefde nog, maar hij had al dood kunnen zijn.

'Voorwaarts mars!' beval zijn cipier. 'Tweede deur links. In de maat, een twee, een twee. Heb jij nog nooit geëxerceerd? Links, links, halt, passen op de plaats.'

Hij opende een deur en beval luitenant Ohlsen een bureau te betreden, waarin een Stabsfeldwebel van de artillerie achter een schrijfbureau van ongeschaafde grenen planken zat. Hij droeg het ijzeren kruis eerste en tweede klasse.