Reading Online Novel

Gestapo(77)



Hij keek eens naar 'Mooie Paul' in zijn correcte zwarte pak en vermoedde dat de Gestapo van de vogels nog humaan was vergeleken bij die van de mensen.

Hij nam de verklaring op en zette apathisch zijn handtekening. Alles was hem nu onverschillig. Hij had zich zo vaak denigrerend uitgelaten over de Führer. Veel erger dingen gezegd dan hier werden aangehaald. Degene die hem had aangegeven, scheen niet over een onfeilbaar geheugen te beschikken. Wist hij maar wie het was en kon hij de Légionnaire en Porta maar een seintje geven! Hij genoot bij de gedachte aan het lot dat zo iemand dan wachtte. Zelfs een brigadegeneraal zou er niet aan ontsnappen. Porta had al heel wat verraders neergeknald. Hij had altijd dumdumkogels bij zich. Met een kogel van dat type had hij kapitein Meyer uit de weg geruimd en korporaal Brandt, die een spion van de Gestapo was geweest. De Légionnaire had ontdekt dat Brandt het ovale schildje van de Gestapo bezat. Toen de volgende verkenningspatrouille terugkwam, rapporteerde die dat Brandt werd vermist. Nadat de patrouille was ingerukt, zei Porta luid genoeg dat alle omstanders het konden horen:

'God is goed. Hij heeft me een scherp oog gegeven en een vinger die als geschapen is voor de trekker. Hij toont me interessante doelen. Hij weet waar de duivel zich verbergt.'

Daarna had hij zich tot Broertje gewend en gezegd:

'Kom, laten we naar de aalmoezenier gaan om te biechten.'

Nu zou de oude Stuber het bevel over zijn compagnie wel krijgen. Dat ging eigenlijk niet; de man had er geen idee van hoe hard die jongens waren. Maar hij was wel genoodzaakt naar het front te gaan. Hij wilde de toeslag op de wedde hebben om zijn dikke vrouwtje tevreden te houden. Ze snakte naar nieuwe meubels en dure tapijten. Ze wilde concurreren met de vrouw van de garnizoenscommandant. Ze wilde ook een dienstbode hebben zoals die had en gaf graag feestjes.

Stuber had Hinka gesmeekt om overplaatsing naar het front. De kolonel had een ontwijkend antwoord gegeven. Hij wist dat Stuber niet deugde voor het front, maar Hinka had hem ten slotte beloofd dat hij zou doen wat hij kon. Nu had de 5de compagnie geen commandant meer. De hardste compagnie van het hele Duitse leger. Ze werd de duivelscompagnie genoemd. Het hele officierskorps kende de beste schutters van die compagnie: Porta, de Légionnaire, Barcelona Blom en Broertje. Ze kenden ook de grenadiers: Steiner, Julius Heide en Sven, die met een handgranaat op 80 meter het doel raakten. Voor dergelijke kerels was het zo gemakkelijk een ongewenst element uit de weg te ruimen. Het was herhaaldelijk gebeurd en niemand had ooit iets kunnen bewijzen. Moord, zeiden sommigen. Zelfverdediging, vonden anderen. De Légionnaire had eens gezegd:

'Wij doen mee aan een oorlog waarin we alleen voor ons eigen leven vechten. Wij doden en verwonden mannen van andere naties tegen wie we niets hebben, die onze kameraden zijn, net als de lui met wie we oprukken. De vijand is in ons midden.'

Niemand had geantwoord. Het was zo juist, zo krankzinnig.

Kriminalrat Paul Bielert nam het ondertekende stuk aan, presenteerde luitenant Ohlsen een van zijn Braziliaanse sigaren en constateerde kort:

'Dat was dat.'

Luitenant Ohlsen antwoordde niet. Wat had hij ook moeten zeggen? Misschien had hij de zaak wat kunnen rekken door te ontkennen, maar het eindresultaat zou hetzelfde gebleven zijn. Voor de Gestapo golden alleen de bekentenis en het vonnis.

Tien minuten later betraden twee SD-Unterscharführer het bureau. Een van hen legde een zware hand op de schouder van luitenant Ohlsen en zei opgewekt:

'Wij gaan een ritje maken, luitenant, en het zou ons een genoegen doen als u meeging.'

Ze lachten. Deze Unterscharführer zei altijd: 'Waarom zou je bars zijn als het ook gemoedelijk kan?' Toen zijn sectie een poosje geleden was aangewezen om als executiepeloton op te treden, had hij tegen de veroordeelde, een vrouwelijke arts, terwijl hij de doek voor haar ogen bond, gezegd:

'Ik trek maar een gordijntje voor uw kijkers, mevrouwtje, want alles is niet even aardig om te zien. Stel u maar voor dat we blindemannetje gaan spelen.'

Het hele peloton had geschaterd. Sinds die dag noemden ze executies altijd blindemannetje spelen.

Zo'n man was Unterscharführer Bock. Nu zat hij naast de chauffeur in de auto en vestigde als een gids de aandacht op alles wat ze passeerden. Ze reden door de Mönckebergstrasse en over het Adolf Hitlerplein. Vanwege de bombardementen moest er een omweg worden gemaakt, waarbij ze langs het hotel "Die Vier Jahreszeiten" kwamen. Hier meende Bock te moeten opmerken:

'Hier leiden een aantal rijkeluiszoontjes nog een lui leventje, terwijl wij de oorlog verliezen, maar we zullen er binnenkort eens opruiming houden.'

Nu gingen ze over de Gänsemarkt en de Zeughausallee naar de Reeperbahn. Daar wemelde het van militairen met verlof die kroeg in kroeg uit gingen.

'Als we niet zo'n haast hadden,' zei Bock, 'zouden we hier een biertje kunnen nemen.'