Gestapo(121)
Op maandagochtend kwam de commandant, majoor von Rotenhausen, het vonnis voorlezen. Terwijl hij het deed, stond hij zo zenuwachtig te draaien alsof hij naar de wc moest en het nauwelijks kon ophouden. Stever en de Gier begeleidden hem, beiden met de PM in de aanslag. Majoor von Rotenhausen nam geen risico's.
Even na twaalf uur in de middag verscheen een oog, dat lange tijd aandachtig door het luikje keek. Een bruin, knipperend oog met vaalbruine wimpers. Bijna tien minuten loerde het oog naar binnen. Als dat van een uitgehongerde wolf.
Een uur later deed Stever de ronde.
'De scherprechter heeft je gezien. Zijn drie bijlen zijn ook aangekomen. Zou je ze willen zien? Indrukwekkend, hoor, glimmend en vlijmscherp. Een scheermesje is er bot bij. Ze staan in die vrije cel en 'er zitten schitterende etuis omheen van lichtgeel leer met de vergulde adelaar op het handvat. De Gier wilde ze even proberen. Die zou dolgraag iemand het hoofd afhakken. Ik niet. Zo'n geintje brengt ongeluk aan. Wat staat er ook weer over in Gods woord? Wie iemand op zijn hersens slaat, wordt op zijn hersens geslagen, zo iets. En ik bedank ervoor om te spotten met het heiligste.'
De dominee is er nog niet geweest,' zei luitenant Ohlsen met matte stem. 'Er kan niets gebeuren voor hij bij me is geweest.'
'Wees maar niet bang. Die komt wel. Bij de Pruisen gaat het altijd ordelijk toe. We zijn niet ze onmenselijk dat we iemand naar de hemel sturen zonder eerst de weg te hebben vrijgemaakt. Maar hij heeft nog niet getelefoneerd. Hij belt altijd op en dan duurt het altijd nog een uur of twee voor hij verschijnt. Hij houdt op het ogenblik een godsdienstoefening voor een compagnie die naar het front gaat. In de oorlog hebben geestelijken en chirurgen altijd handenvol werk. In vredestijd minder.'
Die avond klonk een kreet. Lang en luid. Het hele garnizoen werd er wakker van. De schildwachten vloekten en tierden.
Even later verscheen "De Verrader". Hij sloeg, dat was te horen. De kreet zweeg, en er heerste weer een beklemmende stilte in het gevangeniscomplex.
Die dinsdagochtend verscheen de veldprediker om half elf. Een zielig mannetje met grote naïeve blauwe ogen en trillende lippen. Hij had een lopende neus, die hij telkens aan zijn mouw afveegde. Hij bracht een opvouwbaar altaar mee dat hij met luitenant Ohlsens hulp opzette. Uit een gehavend koffertje haalde hij een Jezusbeeldje van verguld papier-maché. De doornenkroon was gebroken, maar hij plakte die met wat speeksel aan elkaar. Hij had ook twee boeketjes kunstbloemen bij zich. Zijn bijbel had hij vergeten, zodat hij die van luitenant Ohlsen moest lenen.
Toen alles klaarstond, maakte het geheel een stichtelijke indruk. "De Verrader" drukte zijn oog tegen het kijkgat. Hij rapporteerde aan Stever, die trappelend van ongeduld naast hem stond, wat er gebeurde.
'Nu geeft hij hem een stukje brood en een slok drank,' fluisterde "De Verrader". 'Mag dat nu maar zo? Er staat duidelijk in het gevangenisreglement op pagina 216 alinea 3 dat het gebruik van alcoholhoudende dranken verboden is. En hij zit daar stiekem te zuipen! Er gebeuren toch maar allerlei dingen waarvoor je een oogje dicht moet doen. Kijk, nu begint het, Stever. De ouwe zegent hem. Hij heft zijn poot zo hoog op alsof hij het plafond wil aanraken.'
Ze hoorden vaag gemurmel van de predikant. "De Verrader" grinnikte zacht.
'Godallemachtig, het zou me niets verbazen als er nu een engel dwars door de muur drong.' Hij klopte op de holster van zijn pistool. 'Maar als het gebeurde, dan zou ik weten wat me te doen stond. Ik ben Haupt- und Stabsfeldwebel Stahlschmidt en in mijn gevangenis laat ik geen indringers toe.
Die engel zou er spijt van krijgen, dat verzeker ik je.'
'Dat geloof ik onmiddellijk, Herr Stabsfeldwebel,' meende Stever te moeten zeggen.
"De Verrader" wond zich zo op dat hij woedend werd.
'Engel of niet, als iemand hier binnenkomt zonder schriftelijke toestemming van het gerecht zou hij met mij te doen krijgen. Ik ben voor orde en discipline. Met die janboel in het paradijs heb ik niets te maken. Obergefreiter, nu knielen ze allebei neer. Jezus mina, wat een toestand!'
Hij schonk Stever drie seconden gelegenheid om te kijken. Die kraaide van plezier. Wat een vertoning werd daar opgevoerd! Zo iets zag je niet vaak.
"De Verrader" duwde hem meedogenloos weg om zelf weer van het schouwspel te genieten.
'Zo, dat hebben we gehad. Nu zitten ze samen op het bed en ze houden elkaars hand vast. De ouwe jankt. Mooie helden.'
'Wat heeft die nu te janken, die hemelbestormer?' vroeg Stever. 'Ze slaan hem toch zijn kop niet af?'
"De Verrader" haalde zijn schouders op. Hij wist niet precies wat hij moest antwoorden, maar nadat hij even had nagedacht kwam hij tot de voor de hand liggende conclusie dat je als zielenherder moest tonen dat je het je aantrok als je een ter dood veroordeelde bijstond in zijn laatste ogenblikken.