Evermore(5)
Iedereen heeft een aura. Elk levend wezen straalt een werveling van kleuren uit, over zijn hele lichaam. Een regenboogkleurig energieveld waarvan hij geen weet heeft. Het is ook helemaal niet gevaarlijk of eng of slecht of wat dan ook. Het is een normaal onderdeel van het zichtbare (nou ja, voor mij in elk geval) magnetische veld om iemand heen.
Voor het ongeluk wist ik helemaal niets van dit soort dingen. Ik kon ze al helemaal niet zien. Maar vanaf het moment dat ik wakker werd in het ziekenhuis, zag ik overal kleuren.
‘Voel je je wel goed?’ vroeg de verpleegkundige met de rode haren, terwijl ze bezorgd naar me keek.
‘Ja, maar waarom bent u zo roze?’ Ik tuurde naar haar, verbaasd door de pastelkleurige gloed die om haar heen hing.
‘Waarom ben ik wat?’ Ze deed haar best niet al te bezorgd te klinken.
‘Roze. Het zit overal om u heen, vooral bij uw hoofd.’
‘Oké, lieverd. Rust maar wat, dan haal ik de dokter er even bij,’ zei ze toen ze achterwaarts de kamer uit liep en de gang in rende.
Pas nadat ik was onderworpen aan een enorme hoeveelheid oogonderzoeken, hersenscans en psychologische tests, begreep ik dat ik het kleurenspectrum dat ik zag maar beter voor me kon houden. Tegen de tijd dat ik gedachten begon te horen, levensverhalen te weten kwam door iemand aan te raken en regelmatig bezoekjes kreeg van mijn overleden zusje Riley, wist ik dat ik het maar beter voor mezelf kon houden.
Ondertussen was ik er zo aan gewend geraakt dat ik vergat dat het ook anders kon. Maar nu ik Damen zie met weinig meer dan de glimmend zwarte lak van zijn peperdure, gave auto als achtergrondkleur, is dat een vage herinnering aan een betere en normalere tijd.
‘Ever, is het toch?’ vraagt Damen. Zijn gezicht toont nu een vriendelijke glimlach, die meteen nog een van zijn perfecte trekjes toont: stralend witte tanden.
Ik sta daar maar mijn best te doen om mijn blik af te wenden terwijl Miles probeert zo onopvallend mogelijk zijn keel te schrapen. Hij heeft er een hekel aan om genegeerd te worden, dat weet ik, dus daarom gebaar ik in zijn richting en zeg: ‘O, sorry. Miles, Damen. Damen, Miles.’ Zelfs op dat moment blijf ik hem aankijken.
Damen werpt een snelle blik op Miles en knikt kort voor hij zijn ogen weer op mij richt. Ik weet dat dit gestoord klinkt, maar die paar tellen dat hij zijn blik afwendt, voel ik me koud en zwak.
Zodra hij weer naar mij kijkt, voelt alles weer warm en goed. ‘Mag ik je iets vragen?’ Hij glimlacht. ‘Zou ik jouw exemplaar van Wuthering Heights mogen lenen? Ik loop nogal achter en ik heb vandaag geen tijd om het boek te kopen.’
Ik pak mijn rugzak, vis mijn boek vol ezelsoren eruit en houd het vast met de topjes van mijn vingers. Aan de ene kant wil ik dolgraag zijn hand aanraken, contact maken met deze aantrekkelijke vreemdeling. Maar aan de andere kant deinst mijn verstandige, sterke, helderziende ik daarvoor terug. Die vreest de afschuwelijke inzichten die ik krijg bij elke aanraking.
Pas als hij het boek in zijn auto heeft gegooid, zijn zonnebril weer op zijn neus heeft gezet en ‘Dank je. Ik zie je morgen weer’ zegt, besef ik dat ik niets gevoeld heb, behalve een kleine tinteling in mijn vingertoppen. Voor ik kan antwoorden, rijdt hij zijn auto achteruit en is weg.
‘Even voor de duidelijkheid,’ zegt Miles, terwijl hij hoofdschuddend naast me in de auto komt zitten. ‘Toen ik het had over gekke dingen doen en flauwvallen zodra je hem ziet, was dat niet bedoeld als een suggestie. Het was niet iets wat je letterlijk moest doen. Jezus, Ever, wat gebeurde er in godsnaam? Er was een wel heel ongemakkelijke spanning. Zeg dan meteen: “Hallo, ik ben Ever en ik ben vanaf vandaag je nieuwe stalker.” Echt hoor, ik dacht dat ik je weer moest bijbrengen met mond-op-mondbeademing of zo. En geloof me dat je blij mag zijn dat je beste vriendin Haven niet in de buurt was om dat te zien. Ik wil niet vervelend zijn, maar zij was je al voor, ze heeft hem al geclaimd.’
Miles gaat maar door, hij mekkert de hele weg naar huis. Ik laat hem maar gewoon praten terwijl ik op het verkeer let. Mijn vinger wrijft af en toe onbewust over het dikke, rode litteken op mijn voorhoofd, dat verstopt zit onder mijn pony.
Hoe kan ik hem nou uitleggen dat ik sinds het ongeluk gedachten kan horen, aura’s kan zien en een heel levensverhaal van iemand te zien krijg als ik hem aanraak? En hoe kan ik uitleggen dat ik die dingen alleen níét kan zien bij mensen die dood zijn?
Drie
Zodra ik thuis ben, pak ik een flesje water uit de koelkast en loop naar boven, naar mijn kamer. Ik hoef namelijk niet rond te kijken om te weten dat Sabine nog op haar werk is. Sabine is altijd op haar werk, wat betekent dat ik dit enorme huis bijna altijd helemaal voor mezelf heb, ook al blijf ik vooral in mijn eigen kamer.