Reading Online Novel

Een gegeven dag(12)



Een paar vensters van Pension Jansen zijn verlicht, en eveneens nummer 57, zijn architectonische tweeling. Nummer 53 is geheel donker. Er hangen geen gordijnen voor de ramen van de straatverdieping, maar er zitten stukken papier op geplakt, bedrukt met het woord „verkocht”. Ik gooi mijn sigaret weg, steek de straat over en druk op de bel van Pension Jansen.

Er wordt opengedaan door een klein gezet dametje van middelbare leeftijd, gekleed in een nette zwarte japon. Ze neemt me van hoofd tot voeten, nogal wantrouwig, op. Ik neem mijn hoed af en zeg beleefd:

„Juffrouw Winter zei me, dat ze naar hier verhuisd was. Zou ik...”

„Woont hier niet,” valt ze me bits in de rede. „Ik neem geen ongehuwde jonge vrouwen. Alleen maar echtparen.”

Heel verstandig, maar het helpt me niet veel.

„Misschien bedoelde ze wel hiernaast,” begin ik weer.

„Onzin. Zevenenvijftig is een tehuis voor ouden van dagen en drieënvijftig staat al twee maanden leeg. Een schande met die huizennood.”

Ze maakt aanstalten de deur te sluiten.

„Hebt u het ongeluk gezien?” vraag ik vlug.

De deur gaat meteen wijd open.

„Een ongeluk? Hier in de straat?” vraagt ze gretig. „Is het zopas gebeurd?”

„Nee, een uurtje geleden of zo. Dank u wel.”

Nu ben ik het die de deur dichtdoe. Nummer 51 hoef ik niet te proberen, want dat is een instituut voor industrieel onderzoek. Ik bel eens aan bij nummer 57, het tehuis voor bejaarden. De knecht in zijn keurig gesteven roodgestreept jasje herkent me zowaar. Toen hij het gepraat op straat hoorde, heeft hij door het raam gekeken en mij, Eveline en de twee politiemannen gezien. Maar hij had het gordijn weer dichtgetrokken nog voordat de politieauto wegreed, omdat er toen toch niets interessants meer te gebeuren stond. Hij kan me niet zeggen welk huis Eveline is binnengegaan. Nummer 53 is dus mijn laatste kans, want ik ben er zeker van, dat zij in een huis vlak bij Pension Jansen is verdwenen. Ze zou nooit hebben kunnen riskeren de straat over te steken of verder door te lopen, toen ik met de twee politieagenten wegreed. Als één van ons maar even had omgekeken, hadden we haar betrapt. Ik posteer me weer voor het gemeentebureau en neem nummer 53 eens goed op.

Nu de regenbui over is en er nog alleen maar een miezerig motregentje valt, kan ik het huis beter bekijken. Hoewel het maar drie verdiepingen telt, heeft het toch een atmosfeer van ingetogen welvaart. De hoge voordeur is kwistig versierd met snijwerk, erboven is een ouderwetse luifel van gekleurd glas, gevat in smeedijzer. Op de rand staat het jaartal 1903, omgeven door vele tierelantijnen. Op de top van het gepunte leidak staat een vergulde weerhaan. Ik tuur naar de drie kleine raampjes vlak onder de dakrand, de meidenkamers, dat wil zeggen, in de tijd dat er nog dienstmeisjes bestonden. Achter het gele rolgordijn van het middelste raampje zie ik een zwak lichtschijnsel. Waarom zou er licht branden in een huis dat al twee maanden leeg staat? Een nachtwaker misschien? Ik zal dit in elk geval trachten te onderzoeken, want dit is mijn laatste kans de binding met het heden te behouden. Ik zal de achterkant proberen.

In de Abelstraat is nu tamelijk veel verkeer. Ik heb me hier al veel te lang opgehouden, het is best mogelijk dat er ergens ongeziene waarnemers op de uitkijk staan. Ik loop de Abelstraat uit en neem de volgende straat die ermee evenwijdig loopt. Ik stap flink door, want ik heb ijskoude voeten gekregen van het rondhangen.

Ik zoek naar één van die smalle doorgangetjes tussen twee huizen die naar het steegje tussen de achtertuinen leiden. Ten slotte vind ik een groen deurtje dat niet op slot is. Waarschijnlijk gebruikt de eigenaar van een bromfiets het om zijn vehikel naar zijn schuurtje in de achtertuin te brengen zonder de gangloper vuil te maken. In het rommelige steegje vind ik al gauw de achterzijde van nummer 53. Het is het enige huis van drie verdiepingen, bovendien kenbaar aan de vergulde weerhaan. Er schijnt licht door de gordijnen van de balkondeuren op de eerste verdieping. Dat logenstraft mijn theorie over de nachtwaker. Er wonen mensen in dit leegstaande huis.

Een breed balkon loopt langs de eerste verdieping. Die daarboven heeft ook een balkon, maar dat is veel smaller en de twee ramen daar zijn donker. Ik neem de achterkanten van de andere huizen op. De meeste ramen zijn verlicht, sommige bewoners hebben de gordijnen niet eens dichtgetrokken. Ik zie hen, maar zij kunnen mij niet zien daar in het donkere steegje tussen de tuinmuren. Ik probeer de groene tuindeur van nummer 5 3, maar die zit stevig dicht, vermoedelijk met een flinke grendel, aan de binnenkant. Dus leg ik mijn handen op de rand van het muurtje, waar gelukkig geen glasscherven op zitten, en klim erop.

Als ik in het tuintje ben aangeland, zie ik dat het niet veel betekent. Het is een vierkant stuk grind omgeven door een verwaarloosde grasrand. In de rechterhoek, vlak onder het balkon, staat een schuurtje. Daarnaast ligt een verroest olievat. Ik zet dat overeind en klim zo op het dak van het schuurtje. Vandaar kan ik zonder veel moeite het balkon bereiken. Terwijl ik over de ijzeren balustrade stap, werp ik een vlugge blik op de achterkant van de andere huizen. Maar geen raam gaat open en niemand protesteert. Voorzichtig ga ik over het natte plankier naar de dichtstbijzijnde balkondeur waar ik een kier zie tussen de roodpluchen gordijnen. Ik druk mijn neus tegen het glas en gluur naar binnen.